Een innovatie is een nieuwigheidje, een nouveauté op zijn Frans. Maar dat niet alleen het is een uitvinding, de introductie van iets nieuws. Vernieuwingen op het gebied van textiel en vrouwenkleding volgden elkaar in de 20ste eeuw snel op.
Nieuwe uitvindingen in de mode ontstaan door nieuwe technologie, door politieke of historische gebeurtenissen of door de creativiteit van een individu (zoals een modeontwerper). Het maken van kleding wordt altijd beïnvloed door de technologische vooruitgang. In de 19de eeuw zorgde de naaimachine voor een revolutie in de kledingindustrie. In de 20ste eeuw wordt de elektrische naaimachine uitgevonden, die 3000 tot 5500 steken per minuut kan uitvoeren. Dat is zo’n 110x sneller dan een handnaaister. De introductie van nieuwe materialen, zoals kunstzijde en synthetische stoffen, beïnvloeden hoe modeontwerpers denken over kleding en de functionaliteit ervan. In de gehele kostuumgeschiedenis zijn stijlveranderingen terug te leiden naar politieke of historische gebeurtenissen. Een voorbeeld hiervan is de roklengte en -wijdte in en na de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Nieuwe modes in de 20ste eeuw hebben ook alles te maken met de veranderende rol van de vrouw in de maatschappij.
Met name in de tweede helft van de 20ste eeuw bepalen modeontwerpers de koers van de mode. Een voorbeeld hiervan is de Franse modeontwerper Andre Courrèges (1923-2016) die in 1964 wereldberoemd werd met zijn zogenaamde Space-Age-look. Het zou nog vijf jaar duren voordat Neil Armstrong op 20 juli 1969 als eerste een voet op de maan zou zetten. Maar al vanaf begin jaren 1960 was de wereld in de ban van vooruitstrevende technieken en het ontdekken van het heelal. Televisieprogramma’s en films als Star Trek, Barbarella en 2001 A Space Odyssey werden ongekend populair.
Courrèges werkte in de jaren 1950 voor Balenciaga en begon in 1961 zijn eigen modehuis. In 1964 toonde Courrèges zijn ‘Space Age’ collectie in Parijs. Bij de presentatie liepen ‘moongirls’ met helmvormige kapsels en glanzende plastic laarsjes door een buitenaards landschap. Ze droegen mini jurken en broekpakken met veel zilverkleurige en witte details. In 1968 beschreef Courrèges de toekomst in de mode: ”Woman have become liberated little by little through thought, work and clothes. Perhaps they will continue to suffer occasionally to be beautiful, but more than ever they seek to be beautiful and free.”
Net als Courrèges was de Franse modeontwerper Pierre Cardin geïnteresseerd in wetenschap en technologie. Hij gebruikte voor zijn ontwerpen nieuwe ‘Space Age’ materialen als vinyl, zilveren stoffen en grote ritsen. Hij maakte plastic helmachtige hoeden om ze te laten lijken op het hoofddeksel van een astronaut. Sommige ontwepren waren geheel gemaakt van metaal of plastic. Pierre Cardin: "The clothes that I prefer are those I invent for a life that doesn't exist yet - the world of tomorrow."
Cardin ontwierp in 1968 zijn eigen stof: Cardine. Een dikke kreukvrije stof met daarin een geperst reliëf van geometrische patronen. De stof is zo stijf dat hij van het lichaam afstaat. Zijn interesse in architectuur kwam terug in deze geometrische vormen, die zijn handelsmerk werd in de jaren 1960. Zijn jurken werden versierd met cirkels en vierkanten motieven. Hierbij gebruikte hij ook soepele stoffen zoals wollen crèpe en jersey. Een voorbeeld hiervan is deze jurk uit de collectie van het Amsterdam Museum, gemaakt van donkerblauwe gebreide scheerwol (jersey). Langs de ronde hals zit een opgevulde band. Op de rechterheup een opgevulde ring van dezelfde stof als de jurk.
Andere modeontwerpers in de 20ste eeuw voorspelden dat kleding in de toekomst als een tweede huid zou zijn. Zo dacht Jean Paul Gaultier in 1982 dat we in de toekomst een ‘latex body suit’ zouden opsprayen. Dat leek toen misschien nog onwaarschijnlijk, maar is inmiddels al een mogelijkheid. Zo heeft het Imperial College Londen samen met fabrikant Fabrican in 2010 een spray-on fabric in een spuitbus ontwikkeld. Andere toekomstbeelden van ontwerpers uit het verleden slaan echter de plank mis. In 1930 lieten Amerikaanse modeontwerpers in een film zien hoe volgens hun de vrouw in het jaar 2000 gekleed zou gaan. Enkele ontwerpen waren: een elektrische riem die het lichaam zou aanpassen aan de temperatuur, een trouwjurk van glas en een jurk van aluminium.
De Italiaans-Franse modeontwerpster Elsa Schiaparelli maakte in de jaren 1920 en 1930 vernieuwende en originele ontwerpen. Moderne kunst, waaronder het surrealisme en dadaïsme, was voor haar een grote bron van inspiratie. Ze werkte meerdere malen samen met kunstenaars als Salvador Dalí. Samen ontwierpen ze de bekende Lobster Dress uit de Haute Couture zomercollectie van 1937. Maar ook de hoed in de vorm van een schoen uit de wintercollectie van 1937-1938 is een bekend voorbeeld hiervan. Schiaparelli kreeg het idee voor de hoed van een foto van Dalí uit 1933 waarop hij een schoen op zijn hoofd en één op zijn schouder heeft. Vernieuwend was ze overigens op veel vlakken. Schiaparelli was één van de eerste couturiers die ritsen in haar ontwerpen gebruikte. Ze gebruikte kleurrijke ritsen voor sportkleding in 1930 en verwerkte enorme decoratieve ritsen in haar collectie avondjurken in 1935. De ritsen liepen soms zelfs over de gehele lengte van de jurk. Terwijl andere ontwerpers de rits slechts zagen als een sluiting die ze weg moesten werken, toonde Schiaparelli ze prominent in haar ontwerpen.
De drukknoop werd in 1904 uitgevonden. Verrassend genoeg was de ritssluiting al in 1851 door Elias Howe (mede uitvinder van de naaimachine) gepatenteerd. De Amerikaan Whitcombe L. Judson presenteerde de ritssluiting als nieuwigheidje op de wereldtentoonstelling van 1893 in Chicago. Tussen 1907 en 1914 verbetert de Zweedse ingenieur Gideon Sundback de oorspronkelijke uitvinding, waarop de ritssluiting de markt kon gaan veroveren. Hij ontwikkelde en patenteerde nieuwe verbeteringen aan het ritssysteem, waaronder het bevestigen van de tanden aan flexibel materiaal. Door een identieke linker- en rechterzijde te maken, werd de machinale productie een stuk makkelijker.
Op 17 oktober 1918 werd er in Nederland het eerste patent voor de ritssluiting aangevraagd. Daarin werd zij omschreven als ‘een sluiting voor kleedingstukken, gordijnen, zakken, tenten of andere voortbrengselen.’ In de loop van de jaren 1930 bereikte de rits toch het brede publiek. Afgezien van de invloed van Schiaparelli was dit met name te danken aan de confectie-industrie die er steeds meer gebruik van ging maken.
Jurken uit de jaren 1930 hebben vaak een sluiting in de linker- of rechterzij middels drukknopen of een metalen rits. Deze jurk uit de collectie van het Amsterdam Museum is gemaakt van zwarte voile met een ingeweven olijfgroen strepenmotief. De stof is schuin geknipt. Middenvoor en middenachter zit een naad, waardoor de strepen punten vormen. De ritssluiting in de linkerzij is met de hand ingezet. Er staat GUSUM op. Dit blijkt een rits van het Zweedse bedrijf Gusum Bruk, die vanaf 1931 ritsen ging fabriceren.
Bepaalde materialen, net als de rits, bestonden al langer maar werden in de 20ste eeuw anders toegepast. Zo werd tricot al vanaf 1874 in Nederland geproduceerd. Deze rekbare gebreide stof van katoen, wol of zijde, werd voorheen voornamelijk gebruikt voor het vervaardigen van ondergoed en kousen. Coco Chanel bracht daar begin van de 20ste eeuw verandering in. Zij begon kleding te maken van jersey, wat tot dan toe werd gezien als een ondergeschikt materiaal. Met de eenvoudige soepele stof maakt ze in 1916 al haar eerste hemdjurk. Deze zou echter pas in de jaren 1920 aanslaan bij het grote publiek.
Rond 1896 reden de eerste auto's in Nederland. De automobiel was in de vroege jaren van zijn bestaan vooral een luxe sport en geen transportmiddel. In de auto diende men speciale hoeden, mantels en brillen te dragen die de bestuurder en de bijrijder tegen kou en opwaaiend stof moesten beschermen. Dit schilderij laat een dame zien in volle auto-uitrusting: stofjas, grote handschoenen, een deken en de omvangrijke hoed die vastgehouden werd door een onder de kin geknoopte sjaal. Het schilderij is in 1904 geschilderd door William Nicholson, en is getiteld La Belle Chauffeuse. Het is een portret van Sylvia Bristowe, met haar automobiel outfit laat ze zien dat ze een moderne vrouw is die rijk genoeg is om een auto te hebben.
Met deze automobielmantel uit de collectie van het Amsterdam Museum adverteerde de firma Metz & Co in 1906-1907 in het tijdschrift 'De vrouw en haar huis', onder het thema 'zomersport'. De mantel is van kostbare zalmroze Liberty-zijde, een begrip onder welgestelde dames. Ondanks de advertenties voor speciale automobielkleding, werden vrouwen niet geacht zélf achter het stuur plaats te nemen. Dat is tot de Eerste Wereldoorlog in 1914 eerder uitzondering dan regel.
Dit kapje uit ca. 1935 is gemaakt van wit katoen en werd gedragen in de auto. Het mutsje bestaat uit zes patroondelen, waarvan de naden en zoom zijn platgestikt. Middenachter ingerimpeld met plat elastiek. Onder de kin sluitend met een plat bandje en een lusje. Het autokapje was van Margaretha Halbertsma-Santee Thedinga (1907-2001): een society dame in het Amsterdam voor en na de Tweede Wereldoorlog. Margaretha gedroeg zich als een moderne vrouw: ze had een baan, en kende meerdere vriendjes en verloofdes. Onder hen was de bekende zweefvlieger Roeland Snellen (1909-1945), met wie ze dikwijls in een Hispano Suiza met open dak reed. Op deze momenten droeg ze dit kapje. In 1950 trouwde ze met de negentien jaar jongere cellist Justus Scipio Halbertsma (1926-2016). Samen woonden zij zo’n vijftig jaar lang in het Carlton Hotel te Amsterdam.
Na de Tweede Wereldoorlog zorgde de moderne levensomstandigheden (als motorisering en gebrek aan huishoudelijk personeel) ervoor dat vrouwen steeds meer praktische eisen gingen stellen aan hun dagelijkse kleding. Synthetische stoffen veroorzaakten een revolutie in de stoffen- en modeindustrie. Ze waren lichtgewicht, kreukherstellend en plooihoudend. De Amerikaanse firma Dupont de Nemours introduceerde polyamide, acryl en polyester onder de handelsnamen: Nylon (1938), Orlon (1946) en Dacron (1950). De panty werd in de jaren 1960 geïntroduceerd. Deze waren beduidend makkelijker om aan het trekken dan jarretelles. Vroeger werden panty’s ook vaak nylons genoemd. Fabrikant Ernest Gladding van fabrikant DuPont wilde ze eerst ‘no run’ (ofwel geen ladders) noemen, maar ladderen doen panty’s en kousen vaak toch wel, hoe dik ze ook zijn. Gladding bleef aan de naam sleutelen, en uiteindelijk kwam er nylon uit, een naam die goed aansloot bij al bestaande stofnamen als cotton (katoen) en rayon (kunstzijde).
Een ander voorbeeld van het gebruik van synthetische stoffen is dit New Look ensemble uit ca. 1950 uit de collectie van het Amsterdam Museum. Op een etiket in de rok staat: A GARMENT MADE FROM TRADEMARK Celanese ACETATE FABRIC. Celanese Acetate LLC is een grote Amerikaanse fabrikant van acetaat (opgericht in 1917). Acetaat is een synthetische stof die vaak werd gebruikt ter vervanging van satijn en zijde.
De uitvindingen uit de 20ste eeuw zijn de basis voor de ontdekkingen in de 21ste eeuw. Vandaag de dag worden de meest uiteenlopende innovaties gepresenteerd op het gebied van textiel en mode. Ontwerpers tonen ons nog steeds hun verrassende toekomstbeeld op de catwalk. Om te eindigen met de legendarische woorden van Carrie Bradshaw: "Every year the woman of New York leave the past behind and look forward to the future… – this is known as – FASHION WEEK."
Deze blog verschijnt naar aanleiding van de Modemuze@OBA lezing Meet Up: Onopvallend en onmisbaar. Uitvindingen in de mode op donderdag 21 juni van 19.00-21.00 uur.
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie