Broek

 

Een lange broek gemaakt van geweven katoen. De oranje broek heeft aan de voorkant een vertikale opening, die met witte knopen wordt gesloten. Dit is de broek van een Kapala Saniri, het hoofd van...

Objectnummer
TM-208-3a
Instelling
Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen
Periode
voor 1924
Herkomst
Seram (eiland)

Een lange broek gemaakt van geweven katoen. De oranje broek heeft aan de voorkant een vertikale opening, die met witte knopen wordt gesloten. Dit is de broek van een Kapala Saniri, het hoofd van de saniri, een locale raad. De adat kostuums die de leden van de raad droegen, waren een herenjas met lange slippen en geel koperen knopen, een vest en een broek. De kleding was gewoonlijk van katoen, zoals dit exemplaar, maar voor feestdagen werden zijden kledingstukken gedragen. Elke groep kleedde zich in een bepaalde kleur. De saniri leden van Eti droegen rood, die van Sapalewa geel en die van Tala blauw. Aan het einde van de 19e eeuw werd er ook groen gedragen en stonden de kleuren niet langer voor een bepaalde groep vast. (Van der Crab bschreef al in zijn in 1864 verschenen boek, dat de Saniri van Tala rood droegen). Martin zag dat de Kapala Saniri van Sapalewa groen droegen en geel had hij niet meer aangetroffen. Het is op basis van deze beschrijving niet duidelijk van welke saniri deze kleding is geweest. Aangezien de mutsen verwijzen naar de saniri van Tala, is dit zeer waarschijnlijk hun kleding geweest. Op de driepuntige mutsen droegen de saniri leden zilverplaten met hun functie in gotische letters. Volgens de Java bode van 18 januari 1896 kwam de gouverneur generaal Pahud naar Seram en werd in de krant de kostuums van de Kepala Saniri beschreven. De plaats van de zilverenplaten was toen niet op de muts, maar op de borst. Een Kapala Saniri bezat een staf van 1,75 m. met drietandig uiteinde, waarop een ovale plaat met het Nederlandse wapen was bevestigd. Deze drietand verwees eveneens naar de drie rivieren. De functie van een Kepala Saniri was het besturen van het district, het voorzitten van de raad, rechter, adat-hoofd, belastinginner, en ze zaten gezamenlijk de Grote Landraad van Westelijk-Seram voor. Naast hem stonden drie volgelingen en gezamenlijk vormden ze de Saniri. Zij waren de verbinding tussen de Alfuru en de Nederlandse regering. De Alfuru bevolking koos de Kapala Saniri en het Gouvernement benoemde ze. Valentijn vermeldde de Kapala Saniri niet, dus is het mogelijk in de loop van de 18e of 19e eeuw ontstaan. Pata-siwa Er bestonden twee grote groepen op Seram: de Pata-lima in het oosten en de Pata-siwa in het westen. De Pata-siwa werd onder verdeeld in de Pata-siwa-hitam en de Pata-siwa-putih. De eersten zijn leden van het Kakean (Kakihan) genootschap. (Volgens de Tijd, 15 oktober 1899, was dit een verbond tegen de Compagnie) Ze droegen zwarte kleding en hadden donkere tatoeages. In het algemeen was het snellen van hoofden in de negentiende eeuw zeer algemeen op Seram, maar vooral de Pata-siwa-hitam waren zeer gevreesd. De Alfuru woonden vooral in de bergen. De Pata-siwa-hitam was in drie groepen onder te verdelen, die van Sapalewa, Eti en Tala. Onder het oude bestuur van de Pata-siwa waren er drie Kapala Saniri met boodschappers en drie Radja’s (die van Sapalewa, Eti en Tala,). Voor de aanvoering van de strijd was er de Kapitan Makorissi (Makoeresi), maar dat raakte ook in onbruik. Deze Kapala Saniri zijn nauw verbonden met het Kakihan (Kakean) verbond, want zij waren tevens hoofden van de Kakihan verbonden. Voor het aannemen van de zogenaamde nieuwelingen was het snellen van hoofden noodzakelijk. Indirect stemde het Gouvernement hiermee in, terwijl het ook het moorden wilde tegengaan. De saniri werd een bron van twisten. Na de moord op de Siwalete (een speciale boodschapper) van Tala verbood de Nederlandse regering de saniri. De Kapala Saniri en hun boodschappers bleven nog wel bestaan. De Nederlandse bestuursambtenaren werden op Seram, evenals op andere posten in de Molukken (en Timor PW) posthouder (het houden van een post) genoemd. Visie van Europeanen Uit kranten artikelen blijkt hoe er over de kleding van de Kapala Saniri gedacht werd; "Dit was een phantasie-kostuum als van een negerkoning, en toch vloekte het minder men den landaard des dragers dan die europeesche rokken, welke het decorum aand e inlandsche schoolmeesters of Noesa Laoet voorschreef. Andere reizigers zouden zich er een stuip over lachen, wanneer zij deze als gelooide alfoersche tronies te voroschijn zagen komen onder een gedeukten en roodachtigen cylinderhoued van de ouderwetsche soort der sg. 'brandemmers'; wijders bij den een te lange slippen aan den rok, zoo dat ze den grond veegen, bij den ander de mouwen zoo lang als van een dwangbuis, bij een derde een zoo kort lijf, dat hij in een zwart corset scheen te steken. Hier gold niet dat de kleeren den man maken, maar dat ze hem ver-maken." Op de reiziger Bickmore, die sieraden van mensentanden bij de Alfuren zag, maakte hun dans enorme indruk: "Onze noord-amerikaansche wilden zijn beschaafde lieden in vergelijking met deze duivels in menschengedaante." Uit de overige beschrijving van de Java bode uit 1896 blijkt dat de plaat toen nog op de borst was bevestigd. Dus dan dateert deze muts en de overige kleding zeer waarschijnlijk uit de periode 1896 - 1924. Christiaan de Jong, F.J.P. Sachse, K. Martin, Java Bode

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie

Reactie