Geborduurde doek met drie dansende figuren, waarvan de middelste Krishna voorstelt. De andere twee zijn 'gopis' of herderinnetjes. Typisch voor deze volkskunst zijn de bekvormige monden alsook de...
Geborduurde doek met drie dansende figuren, waarvan de middelste Krishna voorstelt. De andere twee zijn 'gopis' of herderinnetjes. Typisch voor deze volkskunst zijn de bekvormige monden alsook de uitgestrekte armen. Vgl. 5643-1. De 'Chamba rumal' ontleent zijn naam aan de Chamba-vallei in Himachal Pradesh, Noord-India, waar deze borduurkunst zich gedurende de 18e eeuw ontwikkelde. Maar ook in de andere Pahari (bergland) staten werden de rumals gemaakt. Ze werden gebruikt om offerandes aan goden en godinnen te bedekken maar ook om geschenken die werden uitgewissled af te dekken, en tevens als geschenken bij ceremoniële aangelegenheden. Bij huwelijken wordt de rumal van het huis van de bruid overgedragen aan dat van de bruidegom en vice versa. Ook konden ze aan een muur hangen, achter een cultusbeeld; of als baldakijn erboven. De rumals kunnen gezien worden als een vertaling van (miniatuur)schilderingen in borduurtechniek (Bhattacharyya, 1968:7). Beide vormen van kunst beïnvloedden elkaar door handels- en politieke relaties tussen de regio's waar ze voorkwamen, met name Basohli en Kangra. Artistiek werk en hun makers werden uitgewisseld, terwijl miniaturen en rumals wederzijds werden aangeboden. Artiesten van beide streken werden naar elkaar gestuurd om de kunsten verder te ontwikkelen. De randen bestaan doorgaans uit florale motieven, terwijl in de ruimte daarbinnen figuren worden geborduurd die meestal hindoe godheden voorstellen, met name Vishnu in zijn vele verschijningsvormen, doch vooral als Krishna. Dit laatste is begrijpelijk gezien de heersende Vaishnava-cultus in Chamba rond de 17e en 18e eeuw. Vervaardiging De banden zijn gemarkeerd door kruissteekjes. De figuren zijn uitgevoerd in platsteken: dubbele satijnsteek. Voor- en achterkant van het werk zijn gelijk. Het borduurwerk is uitgevoerd met ongetwijnde zijden draad. Vaak werd het grotere patroon in houtskool voorgetekend, of met een potlood, Dit tekenen kon door een kunstenaar uitgevoerd worden, hetgeen blijkt uit de overeenkomsten met muurschilderingen en Pahari-miniaturen. Mogelijk bepaalden zij ook de verdeling van de kleuren (Bhattacharyya, 1968:6). Dit werk is vermoedelijk getekend en geborduurd door een huisvrouw zelf, waardoor het tot de volkskunst behoort. Het borduurwerk werd door vrouwen uitgevoerd. De kunst van het borduren werd van generatie op generatie overgedragen. De doeken zijn doorgaans vierkant, hoewel er enkele ronde en rechthoekige exemplaren bekend zijn.
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie