Een jak gemaakt van geklopte boombast. Het rechthoekige jak heeft geen mouwen. De opening voor het hoofd is spleetvormig. Het jak is versierd met twee brede banden ornamenten. De banden bestaan...
Een jak gemaakt van geklopte boombast. Het rechthoekige jak heeft geen mouwen. De opening voor het hoofd is spleetvormig. Het jak is versierd met twee brede banden ornamenten. De banden bestaan uit smalle bruine banen met daartussen witte en zwarte schuine strepen. Vervolgens twee brede banen met S-vormige aso figuren. In het midden een effen naturel baan, opgesloten door smalle banen met zwarte S-vormige hoeklijnen. Langs de bovenrand van het jak lopen twee dunne zwarte strepen. Dit soort kleding van boombast gemaakt werd veel gedragen door verschillende Dayak volken. Echter waren deze meestal onversierd. Die met versiering zoals deze waren bedoeld voor de hogere klassen. Waarschijnlijk droegen zij deze jakken met speciale gelegenheden (S. Kuhnt-Saptodewo & Reinhold Mittersakschmöller in Living with Indonesian art, 2013, p. 242-243). De waterslang, ook wel draak of naga genoemd, was bij de verschillende subgroepen van de Dayak een belangrijke figuur uit hun mythen. Zijn beeltenis had symbolische betekenis en was een veel terugkerend motief. De waterslang stond symbool voor vrouwelijkheid en vruchtbaarheid en werd gezien als de godin van de onderwereld. Bij de Ngaju Dayak werd zij Jata genoemd. Deze benaming is waarschijnlijk ontstaan in de dertiende eeuw door invloeden van het hindoeistische rijk Majapahit, dat toen over vele nu Indonesische eilanden (waaronder Borneo) heerste. Zij hebben zeer waarschijnlijk religieuze propaganda verspreid op Borneo. Zo zijn bepaalde begrippen overgenomen door de Dayak volken (H. Schärer, 1963, p. 12-15). De Beeltenissen van de waterslang boden meestal bescherming en waakten over de doden. De afbeelding van de waterslang werd vanwege de beschermende functie gezien als erg krachtig. Daarom gaven sommige Dayak subgroepen de motieven die deze godheid uitbeeldden een andere naam, om zo niet het kwaad over hunzelf op te roepen. Zij noemden deze motieven: ‘aso’ wat letterlijk ‘hond’ betekent. Meestal leken de motieven met deze naam dus niet op een hond maar op een draak of slang. Er zijn nog meer namen die voorkwamen om het motief van de waterslang aan te duiden waaronder: ‘schorpioen’, ‘kikker’ of ‘hagedis’. Ook konden afbeeldingen van andere reptielen zoals krokodillen verwijzen naar de waterslang. De motieven die hiernaar verwezen waren vanwege de bescherming die zij konden bieden meestal afgebeeld op objecten waar men deze kracht wilde hebben. Zo werd het motief vaak afgebeeld bij ingangen van huizen, op draagmanden voor baby’s, schilden, zonnehoeden etc. Deze moesten kwade geesten afschrikken. Soms vormden twee motieven samen een monsterkop die ‘udo’ wordt genoemd, deze was ook bedoeld om bescherming te bieden (B. Sellato, 1989, p. 44, 45). Ook sommige krijgers droegen het motief van de waterslang bij zich, bijvoorbeeld in de vorm van een oorsieraad (F. Brinkgreve & D.J. Stuart-Fox (red.), 2013, p. 234). De vrouwelijke onderwereld die werd gerepresenteerd door de waterslang, zou altijd in verband staan met de mannelijke bovenwereld. Samen representeerde zij de gehele kosmos. Die eenheid in het universum vormde een belangrijk onderdeel in de verschillenden culturen van de verscheidenen Dayak groepen (J. Ave & V.T. King, 1986, p. 33-36).
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie