De bauw, die vermoedelijk zijn oorsprong heeft gevonden in een wasbare bescherming tegen morsen bij het eten, heeft in de dracht een blijvende plaats gekregen en is door de keuze van het materiaal...
De bauw, die vermoedelijk zijn oorsprong heeft gevonden in een wasbare bescherming tegen morsen bij het eten, heeft in de dracht een blijvende plaats gekregen en is door de keuze van het materiaal (veelal antieke stoffen), tot een kostbaar voorwerp van pronk geworden. Ook wel Baaf genoemd. De jongenbouw is rechthoekig van vorm en bestaat uit drie delen: een middendeel van kant of bewerkt wit linnen met stop- snee- of witwerk: dit is de z.g. legger. Deze legger heeft aan weerszijden een reep geruite katoen, de z.g. skroossies. Bij zware rouw is de bauw uit een zeer donkere stof gesneden, en blijft de legger achterwege. Bij lichtere rouw is de ruitstof paars getint en heeft de baaf een smalle legger. Smalle legger is gemaakt van wit linnen met stop- en sneewerk, de randen aan de zijkanten zijn versleten door het vaak aftornen en weer aannaaien, het stopwerk is geflankeerd door twee rijen lommerdjes, veel gewassen maar het borduurwerk is nog gaaf. De bauw, die vermoedelijk zijn oorsprong heeft gevonden in een wasbare bescherming tegen morsen bij het eten, heeft in de dracht een blijvende plaats gekregen en is door de keuze van het materiaal (veelal antieke stoffen), tot een kostbaar voorwerp van pronk geworden. Ook wel Baaf genoemd. De jongenbouw is rechthoekig van vorm en bestaat uit drie delen: een middendeel van kant of bewerkt wit linnen met stop- snee- of witwerk: dit is de z.g. legger. Deze legger heeft aan weerszijden een reep geruite katoen, de z.g. skroossies. Bij zware rouw is de bauw uit een zeer donkere stof gesneden, en blijft de legger achterwege. Bij lichtere rouw is de ruitstof paars getint en heeft de baaf een smalle legger.
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie