In Hindeloopen is het schort een onderdeel van de vrouwendracht. Altijd werd het schort gedragen, zowel in het dagelijkse leven, alsook wanneer de vrouwen zich voor feestelijke gelegenheden op hun...
In Hindeloopen is het schort een onderdeel van de vrouwendracht. Altijd werd het schort gedragen, zowel in het dagelijkse leven, alsook wanneer de vrouwen zich voor feestelijke gelegenheden op hun fraaist hadden aangekleed. Het schort, skerteldook of boezelaar, heette in het Hindeloopers een "bame", en was gemaakt van bonten (kleurig geruite Indiase katoen) of van wol met een geruit bovenstukje "het stik". Het geruite bovenstukje, oorspronkelijk bedoeld om een dik wollen schort makkelijk te kunnen plooien, kreeg later ook een sierfunctie. De kleurstelling van de bontjes was een duidelijk kenteken van de rouwgraad, waarin men verkeerde. De rouw kon wel 8 jaar duren en men kende 8 stappen van "verlichting". Bij zware rouw werd donkerblauw en zwart gedragen. Langzaamaan werd dit blauw lichter, eerst door vermenging met lichtblauw, daarna met wit, vervolgens met rood; uiteindelijk was het blauw geheel uit het rood verdwenen en werd de roodbonte stof weer gebruikt. De skerteldook is gemaakt van bont, wit met blauwe ruitstrepen, het schortje is geplooid gevat in een blauwzijden taillebandje, de schortbanden van hetzelfde materiaal zijn op 5 cm afstand vanaf de zijkanten vastgezet, links- en rechtsbovenaan in blauw de initialen H en T, gedragen door meisje van ongeveer 4 jaar, voor in lichte rouw. In Hindeloopen is het schort een onderdeel van de vrouwendracht. Altijd werd het schort gedragen, zowel in het dagelijkse leven, alsook wanneer de vrouwen zich voor feestelijke gelegenheden op hun fraaist hadden aangekleed. Het schort, skerteldook of boezelaar, heette in het Hindeloopers een "bame", en was gemaakt van bonten (kleurig geruite Indiase katoen) of van wol met een geruit bovenstukje "het stik". Het geruite bovenstukje, oorspronkelijk bedoeld om een dik wollen schort makkelijk te kunnen plooien, kreeg later ook een sierfunctie. De kleurstelling van de bontjes was een duidelijk kenteken van de rouwgraad, waarin men verkeerde. De rouw kon wel 8 jaar duren en men kende 8 stappen van "verlichting". Bij zware rouw werd donkerblauw en zwart gedragen. Langzaamaan werd dit blauw lichter, eerst door vermenging met lichtblauw, daarna met wit, vervolgens met rood; uiteindelijk was het blauw geheel uit het rood verdwenen en werd de roodbonte stof weer gebruikt.
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie