In 2018 krijgt de publiek toegankelijke Studiecollectie van MoMu Antwerpen, toen in de kinderschoenen, een grote toevoeging. Het gaat om een 130-tal kledingstukken en accessoires uit de collectie van voormalig kostuumontwerpster Frieda Verhees.
De geboren Antwerpse (1938) biedt de meeste kledingstukken niet voor het eerst ter studie aan. Jarenlang vullen academiestudenten theaterkostuum haar leefruimte, waar ze aan de keukentafel verhalen vertelt over elk van die kledingstukken. Een job waarmee ze haar carrière passend afsluit. Elk stukje geschiedenis of stoffenkennis moeten de studenten kunnen navertellen en ook moeten ze de modesilhouetten uit de 20e eeuw uit het hoofd kunnen natekenen. Ze krijgen er wel een kopje thee bij.
Ook de rest van haar Antwerpse burgerhuis vult Frieda met mode en geschiedenis. Op twee tussenverdiepingen in haar woonkamer maakt ze schoenen of werkt ze aan haar persoonlijk archief van de twintigste eeuw, waar ze in vuistdikke boeken met foto’s, artikelen en parafernalia een kijk geeft op de decennia die ze meemaakte. Op de eerste etage installeert Frieda haar atelier, dat zich kenmerkt door de grote naaitafel en achterwand vol schoenen. In haar slaapkamer ook, zijn de muren bedekt met schoenen, op speciaal daarvoor gemaakte schappen.
Je zou kunnen zeggen dat Frieda met schoenen een speciale band heeft – en niet onverwacht: met haar schoenmaat 32 is het vanaf haar jonge volwassenheid steeds een strijd om schoenen in haar maat te vinden. En als ze dan een paar vindt, dan zijn ze “rood, met lila strik, of bollekes". “Ik moest die wel kopen”, zegt ze, “want anders had ik geen schoenen”. Vooral nadat eind jaren ‘60 de reizende verkopers ermee ophouden wordt het moeilijk; zij hadden altijd ook kleine maatjes naar de winkels gebracht.
Tot ver in de jaren ‘50 kleedt moeder Isabella het gezin – zij is opgeleid aan ‘Snit & Naad’, opleiding tot naaister, en aan de Huishoudschool. Inspiratie voor haar creaties doet Isabella samen met ‘tante Marguerite’ ‘s namiddags op in de chique cafés in het centrum van Antwerpen. Die organiseren modeshows van de winkels waar Frieda’s moeder en tante graag komen. Frieda mag mee. Gebruikte stoffen zijn coupons van lokale winkels met modestoffen, maar ook tijdens reizen gevonden interieur- of streekdrachtstoffen.
Voordat Frieda het weet kan ze zelf een jurk maken. Maar ze heeft ook geen andere keuze: haar moeder ontwikkelt een ziekte in nota bene haar arm en moet haar naaimachine gedag zeggen. Zo krijgt Frieda meer zeggenschap over haar kleren, en langzaamaan ook over wat ze wil doen met haar leven. Haar moeder ziet een loopbaan als kleuterleidster helemaal zitten voor haar dochter, die wel een grote honger heeft voor kunst en cultuur, maar niks met schoolse omgevingen. Uiteindelijk geeft Frieda zeven jaren lang les in Antwerpse kleuterscholen, tot ze er afstand van neemt om haar eigen pad te gaan bewandelen.
Vanaf het eind van de jaren ‘50 ontwikkelt Frieda aanvankelijk een modebewuste stijl waarmee ze zich van de rest van Antwerpen afscheidt. Kraagjes werden rechtop gezet en het door haar moeder gemaakte mantelpak, waarin ze als 18-jarige ging lesgeven, was zo getailleerd dat er enkel een corselet onder paste: dit was bedoeling. De katoenen badpakken waarmee ze naar het strand gaat in de zomer krijgen een zelfbedacht hartvormig décolleté. Twee overgooiers uit dezelfde tijd hebben dan weer de vorm van een Oostenrijkse dirndl; een damesachtige jurk in caramelkleurig bedrukt katoen staat bekend als de 'Grace Kelly-jurk'. Erbij horen een volumineuze onderrok en een paar naaldhakken.
Dat Frieda geen alledaagse kleding droeg werd echter niet overal in dank afgenomen. De directrice van de kleuterschool in de Antwerpse Expowijk gaf haar meermaals een reprimande vanwege aanstootgevende kleding. Terugkijkend zijn de jaren vijftig ook niet haar favoriete tijdperk. Dat zijn de late jaren ‘60 en de jaren ‘70, waarop ze naar eigen zeggen vanaf haar geboorte al zit te wachten. Dan kan ze haar visie de vrije loop laten.
Mid-sixties is mode op veel plekken nog altijd een verplichting en op dat moment heerst de mini. Haar eerste echte contra-mode is dan ook de ‘lange’ rok, tot halverwege de kuit. Deze lengte past gewoon beter bij haar lengte en figuur. Kleding, vindt ze, moet je niet aandoen omdat het toevallig in de mode is, maar omdat het goed past bij je figuur.
In de loop van deze 'glorieperiode’ komt haar stijl tot wasdom. Die was eigen maar herbergt zich langzaamaan steeds beter in een tijd waarin men weg wil van burgerlijke regels en zucht heeft naar vervlogen tijden en exotische culturen.
Voor haar persoonlijke garderobe moet Frieda het niet hebben van winkels waar het grote publiek komt: de verhoudingen zijn meestal niet juist voor iemand van haar lengte. Bovendien: ze kan naaien, heeft geen groot budget en duidelijke ideeën over wat ze wil dragen.
Ondertussen lijken steeds meer tweedehandswinkels op te komen in de loop van de jaren '60. Deze ‘voddenwinkels’, zoals zij worden genoemd, zijn weinig populair. Frieda komt er wel graag en haalt er kleding of fragmenten uit de jaren ‘30 en ‘40 vandaan om deze om te vormen tot jurken, rokken en blouses. Ze komt daarmee tot een ongedwongen stijl die de actuele mode verenigt met de periode van voor de oorlog. “Daar was ik in Antwerpen alleen in, in het begin. Maar toen ik in 1966 in New York aankwam met Gérald (Dauphin, fotograaf en haar echtgenoot, red.), zag ik dat dit daar ook al doorgedrongen was.”
Buiten haar inspiratie uit het verleden blijken ‘zelf maken’ en ‘hergebruiken’ ook vanzelfsprekendheden. De hooggehakte kaplaarzen die ze bij haar outfits draagt bestelt ze naar eigen ontwerp bij een schoenmaker. Ze maakte haar eigen jeans: de five pockets dragen haar voornaam in machinaal borduurwerk op de achterzak. Twee zelfgemaakte rokken ontstaan uit respectievelijk de oude kamerjas van haar vader en een wollen tafelkleed. In de jaren ‘80 draagt ze de jasjes van fifties mantelpakken op jeans. Als sieraden draagt Frieda smalle kralenkettinkjes of ze bindt een stuk lint rond haar pols, waarop ze pailletten heeft geborduurd.
De kleuterschool heeft Frieda in 1963 happily verlaten om in kunstenaarscafé De Muze achter de bar te gaan staan. Ze beweegt zich met haar man in een cirkel van bekende makers en kunstenaars, waaronder Jef Verheyen, Ann Salens, Albert Szukalksi en Wannes Van de Velde. Haar speciale kleding wordt opgepikt en men vraagt Frieda om kostuums te maken voor film en later ook voor televisie. Vijfentwintig jaar lang zal ze behind the scenes te vinden zijn.
Geïntrigeerd door deze verhalen vraagt voormalig conservator Frieda Sorber mevrouw Verhees in 2017 of ze naast studieobjecten niet ook haar garderobe aan het museum wil schenken. Zo bezit het MoMu nu voor het eerst een serie outfits van één persoon uit een groot deel van de 20e eeuw. In totaal conserveert het museum ongeveer 400 door Frieda en haar familie gedragen kledingstukken, accessoires en sieraden. Een weergave van het verleden, bewaard voor de toekomst.
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie