Heupdoek van geweven katoen

 

De naam van deze doek, "sibolang", betekent "gevlekt" (Tichelman 1949:8, Van der Tuuk 1861:393). Deze soort doek heeft een aantal kenmerkende eigenschappen: de doek behoort tot de breedste doeken...

Objectnummer
TM-A-5143
Instelling
Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen
Periode
1852-1857
Herkomst
Tapanuli Utara (regentschap)

De naam van deze doek, "sibolang", betekent "gevlekt" (Tichelman 1949:8, Van der Tuuk 1861:393). Deze soort doek heeft een aantal kenmerkende eigenschappen: de doek behoort tot de breedste doeken van het Toba-Batak repertoire die in een keer worden geweven. Dit vereist speciale vaardigheid van de weefster en een breed weefgetouw. De doek wordt wel eens naar de breedte genoemd, nl. "ulos na bolak". Modernere versies zijn smaller. De zijbanen zijn relatief smal (in dit geval 6 cm), vooral vergeleken met soortgelijke "blauwe doeken" van de Karo en Simalungun Batak. Net als de Karo en Simalungun versies zijn deze zijbanen effen donkerblauw. Een streep in de zijbaan geeft de grens aan tussen zij- en middenbaan. Deze streep varieert van zeer smal en simpel (wat overeenkomt met de Karo- en Simalungunversies) tot zeer complex en breed (4-5 dm), zelfs met ikatmotieven versierd. Indien aanwezig, zijn de ikatmotieven in de middenbaan beperkt tot drie ("sibolang si tolu tuho") of 5 banen ("sibolang si lima tuho") of vullen zij de hele doek. Het aanzien van de middenbaan van de doek verschilt van wit ("sibolang na bontar" of "pamontari"; "bontar" betekent wit) tot grijs tot donkerblauw of zwart. De ketting van de middenbaan mengt donkerblauwe en witte of lichtblauwe draden. Afhankelijk van de maat van de draden kan de ene of de andere kleur overheersen. Meestal worden de witte kettingdraden eruit geknipt om de franje effen donkerblauw te maken. De draden die in deze doek worden gebruikt zijn fijn, soms haarfijn, en de zelfgesponnen garens tonen de vaardigheid van de weefster. Doeken van fijne draden worden bijzonder gewaardeerd. Meestal bevatten de getwijnde inslagranden aan de uiteinden van de doek patronen (rood, wit, zwart). De doeken werden dagelijks door zowel mannen als vrouwen als heupbedekking ("abit") (Niessen 1993: 87, fig. 68 voorop) of als schouderdoek ("handehande") (Sibeth 1991:197, fig. 275) gebruikt. De doek heeft echter ook een belangrijke rituele functie. Zo kan het door een vrouw bij de dood van haar man als rouwsluier worden gebruikt en het lijk van de dode bedekken (Niessen 1993:118, fig. 98). In het Samosirgebied kan de doek evenveel aanzien hebben als de doek die "ragidup" heet. De simpelste versies van de doek kunnen als deken dienen. De doeken worden ook in de Pakpak-Batak (Niessen 1993:51, fig. 37) en Alas- en Gayogebieden gebruikt. Vervaardiging Hoe de ketting is gespannen kan een indicatie gaven van de herkomst van de "sibolang" doek. Deze doek heeft de volgende volgorde in de ketting die zich steeds herhaalt over de gehele middenbaan: drie lichtblauwe kettingdraden, drie donkerblauwe kettingdraden, een lichtblauwe kettingdraad, drie donkerblauwe kettingdraden. De franje is kort geknipt en er is een knoopje in het eind van elk van de franjedraden.

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie

Reactie