Jurk

Zondagse jurk met grote bloem, voor meisje van ong.vijf jaar. Kinderen droegen vanaf 2 weken oud een jurkje; zij droegen dit, zowel meisjes als jongens, tot hun vierde jaar. Meisjes soms een jaar langer. Tot het begin van deze eeuw hadden de jurkjes lange mouwen, daarna korte. De bessel die de schouderkap vormt was in het begin bescheiden, na 1945 breed en diep tot bijna aan de taille. Door de week waren ze korenblauw of brung; voor de zondag van bloemsaai of damast.; In de zware rouw zijn ze effen zwart met ingeweven bloemmotief. In de lichte rouw zwart met witte motieven, zgn. hofrouw Zwarte wol met ingeweven bloemen, buikstuk van donkerblauwe katoen. Zware rouw. Het jurkje heeft grote, door een bessel in de mouw ontstane schouderkappen die doorlopen tot even boven de taille, de onderkant van de korte mouwtjes in aan de bovenzijde sterk geplooid, zodat een pofmouw ontstaat. De plooitjes waarmee de rok achter aan het lijf is gezet zijn op 1,5 cm van de taillenaad vastgezet. Het jurkje heeft achter een split die tot 18 cm in de rok doorloopt en sluit met twee haken en ogen in de taille. Het lijfje is gevoerd met donkerblauwe katoen, de mouwen met verschillende ruiten in blauw/wit. De rok is aan de onderkant gevoerd met een rand zwarte katoen, 21cm breed,.