Huis Van Gijn is vanaf nu aangesloten bij Modemuze. Bijna 50 jaar was de mode- en kostuumcollectie van het museum onzichtbaar. Maar onbekend maakt onbemind. In 1936 werd de collectie van het museum nog in één adem genoemd met de collecties van Rijksmuseum en het Centraal Museum. Maar in de jaren zeventig werd de kostuumafdeling in het huis opgedoekt en opgeborgen.
Tot eind 2019, toen werden de mode items weer uit de kast gehaald voor de tentoonstelling Slow Fashion in het Dordrechts Museum én Huis Van Gijn. De collectie is geïnventariseerd en gefotografeerd, er is een publicatie uitgekomen en door middel van Modemuze willen we onze collectie blijvend toegankelijk houden voor liefhebbers. Dit artikel is een kennismaking met de collectie voor het 'grote publiek’.
Het is zeker niet de grootste museale kledingcollectie, maar opvallend veelzijdig is de kostuumverzameling van Huis Van Gijn wel. De collectie vrouwen-, mannen- en kinderkleding bestrijkt een periode van zo’n 250 jaar.
De oudste kledingstukken werden gedragen omstreeks 1700, de jongste in de jaren vijftig van de twintigste eeuw. Er is boven-, onder-, binnen- en buitenkleding. Kleding voor ochtend, middag, avond en nacht. Voor uit en thuis, voor werk en vrije tijd. Van bedsokken tot galajaponnen, van onderbroeken en zwempakken tot trouwjurken en ambtskostuums.
Naast kleding zijn er accessoires, zoals hoeden, schoenen, handschoenen, parasols en waaiers. En dan nog eens honderden modeprenten en -tijdschriften. Een actief verzamelbeleid is er nooit geweest; de collectie is in 125 jaar organisch gegroeid door schenkingen en legaten. In 1905 telde de verzameling een kleine vijftig stukken. Nu, in 2021, zijn dat er zo'n duizend.
De oorsprong van de collectie en het museum ligt in de Vereeniging Oud-Dordrecht (VOD), waarvan Simon van Gijn in 1892 een van de oprichters is. Deze historische vereniging verzamelt voorwerpen en bouwfragmenten die te maken hebben met de geschiedenis van de stad en opent in 1894 een museum bovenin de Groothoofdspoort. Vanaf het begin behoort textiel - vaandels en vlaggen, maar ook kleding - tot het verzamelgebied. De collectie groeit gestaag door schenkingen van uniformen en ambtskostuums, speciaal vervaardigd voor bijzondere gelegenheden in Dordrecht, zoals koninklijke ontvangsten, of gedragen door Dordtse afgevaardigden in de Haagse politiek. Vanaf de jaren twintig ontvangt het museum ook vrouwenkleding. Hierdoor verandert de collectie, die aanvankelijk vooral een Dordts historisch karakter had, in een meer algemene kostuumverzameling.
Simon van Gijn laat bij zijn overlijden in 1922 zijn huis, verzamelingen en inboedel na aan de VOD. De inboedel bevat ook kleding. Om welke kledingstukken het precies gaat, wordt niet vermeld. In elk geval maken Simons kostuum voor de Leidse studentenmaskerade van 1860 en de bruidsjapon van zijn vrouw Cornelia uit 1864 deel uit van het legaat. In het huis bevindt zich ook de serie modetijdschriften Le Journal des Dames et des Demoiselles. Cornelia had dertig jaar lang een abonnement op de Belgische editie van het oorspronkelijk Franse modeblad. Losse modeprenten had Van Gijn ook in zijn prentencollectie. Hij verzamelde in totaal zo’n 600 prenten, foto’s en tekeningen van en over kleding, variërend van eigentijdse mode tot streekdrachten, uniformen en spotprenten.
Vanaf de eerste plannen voor een museum in Van Gijns voormalige woonhuis wordt aan een kostuumafdeling gedacht. Edward Six (1891-1947), conservator van Museum Mr. Simon van Gijn en directeur van het Dordrechts Museum, roept in 1924 de hulp in van jonkvrouw Carla de Jonge (1886-1972), de eerste gepromoveerde kostuumhistorica van ons land. Zij heeft dan net de kostuumkamer in Museum Bisdom van Vliet te Haastrecht ingericht. Ook richt Six zich tot het Rijksmuseum Amsterdam voor advies over vitrines en paspoppen. Hij heeft uitvoerig contact met Nellie Hudig (1879-1960), wetenschappelijk assistente bij het Rijksmuseum. Het museum besluit Six te helpen en stelt onder strikte voorwaarden een aantal paspoppen beschikbaar: “De heer Roëll [de toenmalige directeur] is zeer royaal voor U geweest en heeft gezegd, dat U dezen vier bustes gratis mocht hebben; maar wilt U dit strikt geheim houden en met niemand er over spreken?”
De kostuumafdeling krijgt een plek in de salon op de begane grond. In een grote vitrine worden twaalf japonnen getoond, een overzicht van dameskleding uit de periode van omstreeks 1760 tot 1875. Voor herenkleding is geen ruimte. Begin jaren vijftig verhuist de kostuumvitrine naar de slaapkamer op de eerste verdieping. Hier blijft de modeopstelling jaren staan. Als gevolg hiervan zijn veel kledingstukken onder invloed van het licht behoorlijk verkleurd; de stof diep in de plooien verraadt de heldere kleuren die ze ooit hadden. In de jaren zeventig wordt de kamer ontruimd en gaat de modecollectie in de opslag.
Het zijn voornamelijk Dordtenaren en hun nazaten die kleding aan het museum hebben geschonken. Van veel stukken is de herkomst en soms zelfs de drager of draagster bekend. De meeste kleding is afkomstig uit de stedelijke bovenlaag. Dordrecht kende een elite die bestond uit een klein aantal families, adel of regenten, die eeuwenlang de dienst uitmaakten. In de negentiende eeuw kwam hier de gegoede burgerij van rijke industriëlen en handelaren bij. Toch is de collectie niet per se als Dordts te typeren. Door de verspreiding van modeprenten en -tijdschriften was men snel op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen in Parijs. Die Parijse mode was ook in Dordrecht te bestellen. Daarnaast kochten Dordtenaren hun garderobes niet alleen in eigen stad, maar bezochten ze ook de mondaine steden in binnen- en buitenland. Als geheel is de collectie representatief voor de stedelijke bovenlaag van een middelgrote stad. De kleding volgt de mode, maar het is geen haute couture en geen kleding van trendsetters.
Een greep uit de collectie van Huis Van Gijn:
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie