In een poging om de werking van de eerste naaimachines te doorgronden, bouwde James E.A. Gibbs in 1855 er zelf een van hout en staaldraad.
Aangezien hij alleen een afbeelding van het bovenste deel van de machines had gezien en niet wist hoe het mechanisme in de kast onder de machine werkte, was hij niet op de hoogte van het feit dat bij het naaien gebruik werd gemaakt van twee aparte draden.
Zijn zelf ontwikkelde versie voorzag hij van een roterende haak die met behulp van een enkele draad een kettingsteek maakte aan de onderzijde van het naaiwerk. Pas enige tijd later, toen hij in een winkel de gelegenheid had om een Singer machine van dichtbij te bekijken, ontdekte hij dat de door hem ontwikkelde methode afweek van die van bestaande naaimachines. Deze ontdekking leidde ertoe dat hij in 1857 besloot om alsnog een patent aan te vragen voor zijn kettingsteeknaaimachine. Om de naaimachine in productie te laten nemen, had Gibbs een investeerder nodig. Die vond hij in James en Charles Willcox, fabrikanten van nieuwe uitvindingen in Philadelphia. Gezamenlijk richtten ze de Willcox & Gibbs Sewing Machine Company op.
In 1858 werd de eerste commerciële versie van hun kettingsteekmachine op de markt gebracht. De productie werd uitbesteed aan J.R. Brown & Sharpe, een fabrikant van fijne mechanismes als horloges, klokken en meetinstrumenten. Brown & Sharpe is tot na de Tweede Wereldoorlog verantwoordelijk gebleven voor de productie van de Willcox & Gibbs naaimachines.
De naaimachine was meteen een groot succes. Niet alleen vanwege z’n kwaliteit en betrouwbaarheid, maar ook door z’n prijs: US$50, waar andere fabrikanten US$100 vroegen voor hun exemplaren. In 1859 opende het bedrijf een kantoor op Broadway in New York. In advertenties werden de ‘elastische’ kettingsteek en het feit dat de naaimachine met diverse soorten stof uit de voeten kon gepromoot. Maar hun machine had meer voordelen; hij was veel lichter van gewicht, liep soepel en was zeer geschikt voor moeilijke taken zoals hoeden maken. Maar een van de grootste voordelen was toch wel dat alle onderdelen eenvoudig vervangen konden worden. In 1876 introduceerde het bedrijf een model met automatische draadspanning. Deze variant is tot 1948 in productie gebleven.
De eerste poging om stroband op een machine te naaien vond in 1865 plaats met behulp van een huishoudelijke naaimachine. De machine werd aanvankelijk echter alleen gebruikt om stukken stroband aan elkaar te naaien. De vrouw van Edward Stratford, vertegenwoordiger van Willcox & Gibbs in Luton (Engeland), naaide in 1873 de eerste hoed van stroband met behulp van een huishoudelijke naaimachine. Bij de machine die ze gebruikte was het mechanisme enigszins aangepast zodat het band op gelijkmatige breedte aan elkaar genaaid kon worden. Daarnaast was de brede voetplaat verwijderd en was er een gat gemaakt in de linkerzijde van de naaitafel zodat de hoed tijdens het naaien vrij in de gecreëerde open ruimte kon hangen.
In 1875 pasten Henry Bland en Henry Keston, twee monteurs uit Luton, een aantal aanvullende verbeteringen toe op de machine waardoor deze nog specifieker geschikt werd voor het stikken van stro. Deze machine werd de ‘tien guinje’ (vanwege z’n prijs) of de zichtbare steekmachine genoemd. De steeklengte kon niet aangepast worden waardoor het alleen mogelijk was om er medium breed stroband mee te naaien. Desondanks was de machine vanwege z’n prijs én z’n snelheid enorm populair. Alleen al in de eerste twee jaar werden er 1500 exemplaren van verkocht. In 1879 kwam de verbeterde ’17 guinje’ op de markt. Singer, het Duitse Grossman en nog een aantal naaimachinefabrikanten baseerden hun modellen allemaal op het systeem van Willcox & Gibbs.
In 1886 ontwikkelde Willcox & Gibbs aan de hand van een patent van Edmund Wiseman uit 1878 een ‘Hand Stitch Straw Hat Sewing Machine’. De aanleiding hiervoor was een toenemende vraag naar een machine die handnaaiwerk zou kunnen vervangen, met andere woorden: een machine die dusdanig zou kunnen stikken dat er geen steken aan de buitenkant van een hoed te zien zijn. Door z’n vorm werd deze versie ook wel de ‘Boxmachine’ genoemd. Het was een machine met twee naalden, die zowel fijn als grof stroband kon stikken.
De zichtbare steekmachines hadden een snelheid van 2800 tot 3000 steken per minuut, de handsteekmachine slechts 960 tot 1000 steken per minuut. Alhoewel de handsteekmachine minder snel stikte, waren de steken die gemaakt werden twee tot vijf keer zo lang als de steken van de zichtbare steekmachine, waardoor de productiesnelheid van beiden gelijk was. Andere voordelen waren dat het stroband minder ver over elkaar heen gelegd hoefde te worden tijdens het stikken. Hierdoor was er minder materiaal en garen nodig, bleven de gestikte hoeden flexibeler en waren ze makkelijker in vorm te blokken.
Ik gebruik zelf een meer dan honderd jaar oude Dresdensia B strostikmachine voor het maken van mijn strohoeden. De Dresdensia B is een naaimachine van fabrikant Heinrich Grossmann, een bedrijf dat in 1863 is opgericht in Dresden, Duitsland. Enkele bekende modellen van Grossman zijn: de Dresdensia B, de Grossman Dresdensia, en de Anita B en C welke beiden een zigzagkettingsteek maken.
Ik weet niet tot welk jaar deze machines gefabriceerd werden, maar wel dat de fabriek tijdens de Tweede Wereldoorlog werd ingezet voor de productie van wapens voor het Duitse leger. De fabriek werd in 1943 door bommen verwoest.
Voor meer informatie over strostikken zie:
‘The romance of the straw hat’ gepubliceerd door het Luton Museum (1933)
‘Luton and the hat industry’ by Charles Freeman (1953), opnieuw uitgebracht in 1996 en te koop via de Luton Museum Service
Wil je weten hoe je zelf een hoed van stroband kan maken? In mijn boek ‘Hat Couture, handboek hoedentechnieken’ worden alle handelingen stap voor stap uitgelegd, zowel voor gebruik van een (moderne) huishoudelijke naaimachine, als voor een antieke strostikmachine.
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie