Het oplappen van kapotte of ouderwetse spullen is de laatste jaren erg in de mode, niet alleen bij degenen die een meer duurzame samenleving nastreven. En het mag ook heel duidelijk zijn dat je iets hebt opgelapt. Dat geldt zeker voor kleding.
Als je niks hebt om op te lappen of geen zin hebt om er moeite voor te doen, kun je zelfs een nieuwe jeans aanschaffen met ‘reparaties’ en al. Deze trend gaat hand in hand met de hernieuwde aandacht voor oude ambachts- en reparatietechnieken en komt op een moment dat weinigen die nog beheersen. Maar gelukkig zijn er workshops, you-tube filmpjes en repair cafe's om ons op weg te helpen.
In kostuumcollecties zijn talloze inspirerende voorbeelden te vinden van gerepareerde kleding. Voor sommige conservatoren waren dat al de juweeltjes in hun collectie omdat het vaak de daagse intensief gedragen en dus versleten stukken zijn waarvan het niet voor de hand lag dat je die aan een museum gaf. Dit zijn zeldzame pareltjes tussen alle weinig gedragen gelegenheidskleding van mensen die het zich konden veroorloven. En juist deze stukken, die in het verleden meestal niet geëxposeerd werden, staan nu volop in de belangstelling.
In de tijd dat versleten kledingstukken nog zorgvuldig werden versteld in plaats van weggegooid, was het een schande om met kapotte kleding te lopen, maar niet om gerepareerde kleding te dragen. Die reparaties moesten dan wel zo onzichtbaar mogelijk zijn. Meisjes leerden de fijne kneepjes van het verstellen al op jonge leeftijd. Al gauw na het leren breien van kousen oefenden ze het mazen. Door een zwakke plek op tijd te mazen, er een tweede laag steken overheen te maken, voorkwam je extra werk. Want was er eenmaal een gat, dan werd het lastiger en moest je stoppen (het gat met een weefsel van draden dichtmaken).
Kleding werd niet alleen gerepareerd, maar ook veranderd of hergebruikt. Van een versleten winterjas van oma konden nog wel een paar warme jasjes voor de kinderen worden gemaakt. Een versleten kraag werd ‘gekeerd’. Datzelfde gold voor de manchetten van een overhemd. Kinderkleren konden meegroeien. Was je uit je gebreide trui of vest gegroeid dan werd er een stukje aan de mouwen gebreid. In rokken en schorten zaten vaak oprijgen, die eruit gehaald werden als je langer werd. Maar ook vrouwenkleding kon meegroeien.
Bij jakken werd bijvoorbeeld in de figuurnaden de stof soms niet weggeknipt. Zo konden de naden worden uitgelegd als je dikker werd. Textiel was immers nog geen weggooiproduct, maar had een economische waarde. Had men kleine restjes stof, dan werden die soms heel slim aan elkaar gepast, zodat er toch een groter kledingstuk uit kon worden gemaakt. En delen van de kleding die je niet zag, hoefden ook niet van een dure stof te zijn.
Zo zie je nogal eens dat stukken van een rok of jak, die altijd onder een schort verborgen waren, van een afwijkende stof zijn gemaakt. Het is spannend om in de textielcollecties op zoek te gaan naar juweeltjes van opgelapte of vermaakte kleding.
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie