Na drie jaar onderzoek en schrijven is het project Textiel uit Hollandse bodem afgerond en is de publicatie Textiel uit Hollandse bodem - Archeologische vondsten uit de 17e en 18e eeuw verschenen. De duizenden archeologische textielvondsten die zijn bekeken dragen allemaal prachtige verhalen in zich en geven aanleiding om hier naar te kijken met een wijdere blik. In dit blog komen enkele bijzondere weefsels aan bod.
Bij het bekijken van archeologische textielresten viel op hoe mooi sommige stukken textiel nog zijn nadat ze zo’n 300 jaar in de bodem hebben gelegen. Bij sommige resten kon je ingeweven patronen ontdekken, bij andere weefsels nog glans, de ene had een opliggend dessin gemaakt van aparte draden en bij andere textiele resten was de achterkant van het weefsel even mooi (evenschoon) als de voorkant of zag je het patroon juist in spiegelbeeld (damast). De vraag rees welke stoffen er in de 17e en 18e eeuw allemaal geproduceerd werden en of specifieke technieken en stofbenamingen uit de historische bronnen herkenbaar waren in het archeologisch textiel.
De stoffen die vroeger geproduceerd werden voor de elite waren bedoeld om rijkdom en macht uit te stralen. Voor de allerrijksten waren er stoffen met goud- en zilverdraad erin verwerkt. Zo’n weefsel werd vaak brokaat genoemd. Volgens het Woordenboek der Nederlandse taal is brokaat: “zware zijden stof, dikwijls met een schering van zilver- of gouddraad, en versierd met ingeweven patronen, voorstellende ornamenten van bloemen, takken, vogels en figuren; voorheen veel gebruikt voor kostbare gewaden en ook wel goud- en zilverlaken genoemd.” De term heeft eigenlijk geen technische betekenis en wordt vaak vrij algemeen gebruikt. Er kunnen in plaats van goud-of zilverdraden ook gekleurde draden worden toegevoegd als inslag met een aparte spoel, die alleen gebruikt worden, wanneer nodig voor het patroon. Wanneer je deze draden verwijdert blijft de ondergrond van het weefsel intact.
Stoffen met een toevoeging van goud- of zilverdraad komen het beste tot z’n recht wanneer ze gedragen worden bij kaarslicht. Dan is de schakering van licht dat wordt teruggekaatst het beste zichtbaar. Het brokaat uit fig. 1 is een stof die de tand des tijds boven de grond heeft weerstaan en is bewaard gebleven in een kerkelijke kazuifel. Deze modieuze stof is vermoedelijk eerst als kledingstuk gedragen en pas later aan de kerk geschonken om er een kerkelijk gewaad van te maken.
In historische bronnen wordt het gebruik van brokaat als kledingstof genoemd. Zo noemt de Alkmaarse Maria van Nesse in haar memorieboek dat ze een gestreepte stof op de ‘brokate manier’ heeft gekocht van haar stoffenverkoopster Aechtte Bocke om hier mouwen van te maken (1629, MVN, fol. 15). Iets verderop in haar memorieboek schrijft Maria ook over een taf (zijde) op de ‘brokate manier’ (1629, MVN, fol. 15, verso). Een paar jaar later schrijft ze ook over een gestreepte kaffa (zie fluweel) op de ‘brokate’ manier (1631, MVN, fol. 20). Het toevoegen van goud-of zilverdraad kon dus op diverse soorten weefsels worden toegepast.
Soms worden ook bij archeologisch textielvondsten nog resten van textiel met metaaldraad aangetroffen. Dit is bijzonder omdat deze dure stoffen lang hergebruikt zullen zijn en mogelijk werd de stof verbrand zodat het kostbare metaal weer opnieuw gebruikt kon worden. Er zijn meerdere fragmenten in Amsterdam opgegraven waarbij nog zilverdraad in de textiele resten aanwezig is. Deze stukken stof met zilverdraad zijn afkomstig uit verschillende beerputten uit de voormalige Amsterdamse wijk Vlooienburg. Ze werden gevonden samen met aardewerk uit de periode tussen grofweg 1650 en 1725 en zijn dus zo’n 300 jaar oud!
Eén van de manieren om metaaldraad toe te voegen was het maken van een platgeslagen strip metaal die om een zijden kern werd gedraaid. Deze metaaldraad kon als een aparte opliggende decoratie worden toegevoegd aan een weefsel, zoals te zien op fig. 2. In dit geval is de stof gebrocheerd met zilverdraad in een bloemmotief. Rijen boeketjes (vaak met drie bloemen) naast elkaar is een ontwerp uit de periode 1600-1640 dat tre fiori werd genoemd.
In Amsterdam werden in de 17e en 18e eeuw diverse soorten fluweel geproduceerd zoals: kaffa, fluweel, panne, pluche, ciselé-fluweel, broderiefluweel, gefigureerd fluweel en dubbelzijdig fluweel. Fluweel bestaat uit een basisweefsel waarop lussen (polen) zijn aangebracht die vervolgens gesneden of ongesneden worden. Soms zijn de polen geplet, weer omhoog gezet, op verschillende hoogtes gesneden en afgewisseld met open gebieden. De grond, meestal een standaard effenbinding of satijnbinding, is te herkennen in de open gebieden in de stof, in het Engels zo mooi ‘voided area’ genoemd. Een satijnbinding geeft meer glans. Het effect wordt bereikt doordat er vier of meer inslagdraden over de schering gaan en vier scheringdraden over één inslagdraad. Het ziet er met een close up een beetje langgerekt uit, zie fig. 4.
Fluweel heeft een betrekkelijk korte pool, panne een langere pool dan fluweel en pluche is een nog luxere versie met een nog langere pool. Bij cicelé-fluweel is de gesneden pool hoger dan de ongesneden pool. Het patroon wordt gevormd door gesneden en ongesneden polen. Een ongesneden pool zie je bijvoorbeeld ook bij een handdoek.
Kaffa is een technisch hoogstandje dat volgens de historische bronnen al vanaf 1580 in Antwerpen werd geweven. Het werd vrij smal geweven: 50 tot 52 cm breed en komt ook onder de naam caffa verlourtez voor. Kaffa was moeilijker te weven dan gewoon fluweel. Je had voor het grondweefsel een weefgetouw met zes tot acht schachten nodig en daarnaast de groepen voor het patroon in het trek-gedeelte. Met dit weefgetouw kon een gefigureerd fluweel gemaakt worden met een opliggend reliëf van getrokken en gesneden pooldraden. Trekgetouwen moesten door twee personen worden bediend. Kaffa was het crème de la crème onder de fluwelen. Het was een gefigureerd fluweel gemaakt van harde, niet ontgomde zijde, met gesneden en ongesneden polen.
Deze stof werd gedragen door de elite in de winter tot ongeveer het midden van de 17e eeuw. Daarna kwamen gladdere stoffen in de mode zoals te zien op schilderijen van Gerard ter Borch. In Amsterdam werd kaffa geheel van zijde gemaakt. In 1650 staan ook kaffawevers op de loonlijst in Stockholm.
In de collectie van kasteel Rosenborg in Kopenhagen is een wambuis bewaard gebleven die gemaakt is van kaffa. Deze wambuis werd door koning Christiaan IV (koning van Denemarken en Noorwegen tussen 1588-1648) gedragen tijdens de slag op de Kolberger heide op 1 juli 1644. Dichterbij huis is in het Nederlands Economisch Historisch archief in Amsterdam een driehoekig stuk zwarte stof bewaard met een getrokken en gesneden fluweel met een geometrisch patroon. Volgens onderzoeker Colenbrander is het onzeker of er kaffa of gefigureerd fluweel bewaard is gebleven dat met zekerheid in Amsterdam geproduceerd is. Een archeologische vondst uit Amsterdamse bodem kan ook in het buitenland gemaakt zijn.
De Alkmaarse Maria van Nesse schafte in 1626 de kostbare stof kaffa aan voor een nieuw lijfje en bouwen. Ze kocht dit bij haar stoffenverkoopster Aechte Bocke. Aechte was getrouwd met zijdelakenkoper Willem Jansz Camaij en kon dus makkelijk mooie stoffen inkopen. Haar stoffenwinkel zat in de Groene Papegaij in de Langestraat en later had ze een winkel in de Koorstraat in Alkmaar. Over deze transactie van de kaffa-verkoop is ook de winst bekend die Aechte maakte: 3 gulden en 9 stuivers.
Maria van Nesse kocht vaker kaffa wat ze kaf en kaffa noemt voor mouwen (1627), een reismanteltje (1628), een tabbaard met mouwen, bouwen met mouwen (1629), een manteltje (1629). Ze schrijft soms specifieke kwaliteiten van de stof erbij: ongeschoren kaf (1629), kaf met smalle strepis (1630, 1632). Ook maakte ze notities voor de aanschaf van fluweel op een satijnen gront tot een kuers (1629) en fluwelen mouwen met die stijppis (1626).
Maria schreef overal de waarde van de stoffen erbij en de benodigde hoeveelheden. Een tabbaard had bijvoorbeeld zo’n 15 meter stof nodig en het fluweel wat ze hiervoor inkocht in 1628 kostte 138 gulden. Op de website van het nationale instituut van sociale geschiedenis kun je de huidige waarde van de gulden in een bepaald jaar nagaan. Let wel op, op verschillende momenten komen er verschillende waarden uit. De waarde van 138 gulden in 1628 geraadpleegd op 15 juni 2024 was € 1824,-. Een enorm bedrag dus. Een tabbaard was een lange openvallende japon waarbij de onderrok zichtbaar was. In 1637 liet ze weer een tabbaard maken met dit keer fluweel afkomstig uit Amsterdam. Eefert verdiende 7 gulden aan maakkosten en de rekening voor het fluweel was weer 138 gulden.
Meer weten over archeologisch textiel? Het boek Textiel uit Hollandse bodem - Archeologische vondsten uit de 17e en 18e eeuw is nu te koop.
Header: Vondst NZK5-95. Een hoogpolige fluweel waarin bij de close up de lange gesneden haren zichtbaar zijn. Nieuwezijds Kolk 3 – 15, Amsterdam, datering 1725-1800. Foto: M. Benot-Teunissen.
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie