Na drie jaar onderzoek en schrijven is het project Textiel uit Hollandse bodem afgerond en is de publicatie Textiel uit Hollandse bodem - Archeologische vondsten uit de 17e en 18e eeuw verschenen. De duizenden archeologische textielvondsten die zijn bekeken dragen allemaal prachtige verhalen in zich en geven aanleiding om hier naar te kijken met een wijdere blik. In dit blog komen de aantekeningen van de 17e eeuwse Maria van Nesse over kleding aan bod, die o.a. gebruikt zijn om bepaalde archeologische textielvondsten te duiden.
De katholieke Maria van Nesse uit Alkmaar hield tussen 1623 en 1646 aantekeningen bij van al haar aankopen voor haar huishouden, inclusief allerlei referenties naar de aankoop van stoffen voor meubels en kleding. Het is ontzettend leuk om hier allerlei kledingstukken én soorten stoffen te herkennen uit de eerste helft van de 17e eeuw.
Wellicht klinken alle drie deze woorden vreemd, maar voor de 17e -eeuwse vrouw waren dit verschillende outfits. Een bouwen is een overkleed dat door ongetrouwde vrouwen en kinderen werd gedragen waarbij het rokgedeelte vast zat aan het bovenlijfje. Maria schreef in 1626 dat ze een bouwen van circa 23 el ongeschoren kaffa liet maken (1626, MVN, fol. 8).
Getrouwde vrouwen droegen vaak een vlieger, een mantelvormig, mouwloos overkleed. De vlieger lijkt ook op de samaar (samaris of samar) die in 1552 in de boedel van kleermaker Jan Douwes uit Leeuwarden wordt genoemd, die zich ontwikkelde uit de Spaanse ropa en die tot circa 1620 in de mode was. Het verschil met de vlieger is dat de samaar mouwen heeft (kort, lang of valse mouwen) en de vlieger niet. Beide kledingstukken werden open gedragen en dus gecombineerd met een apart lijfje en een rok en zijn eigenlijk een driedelig kostuum. De naam samaar keert rond 1670 weer terug als mantua met een korte mouw.
Een bouwen, de vlieger en de samaar zijn de wat formelere kledingstukken. Een vrouw kon ook een keurs (in de 17e eeuw een aanduiding voor een rok) met een keurslijf (rijglijf) dragen. In de 16e eeuw is de keurs nog een structuur gevende onderjurk. Maria van Nesse noteerde in 1624 dat ze haar dienstmeid opdracht gaf tot het maken van een keurs: “Ick heb Jannijttgen gegeven van mijn sumarij een kuers te maken 1-4-0.” (1624, fol. 2, verso, scan 76.4). De keurs komt vaker voor in haar aantekeningen.
Maria gebruikt echter ook de term rock (rok):
“Ick heb onse Janne van onse ouwe lophoijck een rock laten snijen daer ick van snijen ende stoppen 6 talfe stuiver van gegeven heb.” (1631, MVN, fol. 20, verso).
Ze geeft maar 6 halve stuivers voor dit naaiklusje. Ging het hier om een rok zoals wij die nu voor ogen hebben, of wellicht een borstrok? Of zelfs een mannenkleed: een Japonse rock? Maria noteerde meerdere keren het woord rock in een context die toch ook onze benaming voor rok aanduidt. Vrouwen droegen meerdere rokken: ten minste een onderrok en bovenrok.
Bij verschillende kledingstukken konden losse mouwen gedragen worden. Maria liet hangende mouwen van kaffa maken voor bij haar bouwen:
“Ick heb twe elle min een half fierendel gehadt manijst kaf tot een paer hangende mouwen in mijn bouwen van 6-3-0 die elle, noch 15 dalf elle gijt van 4 stuivers die elle met 9 elle lijnt van 3 stuivers die elle, met een daelder van maken met een half loot ende een achdel sij, komt tesamen 17-12-0.” (1626, MVN, fol. 10).
Rond 1630 zijn poffende mouwen in Nederland in de mode, maar het lijkt erop dat Maria van Nesse al eerder aan deze nieuwe mode meedeed die begin 17e eeuw al in Frankrijk ontstond: “Ick heb Jannijttgen Kornelis van mijn brate mouwen met die poffis van maken of gegeven 10 stuivers.” (1626, MVN, fol.70).
Borate, brate verwijst naar bourat, de stof van de mouwen, een weefsel met zijden ketting en wollen inslag. Mouwen werden ook gemaakt van lakense stof, wol, zijde en satijn.
Losse mouwen zijn ook boven water gekomen uit de zee-opgraving van het Palmhoutwrak, zie fig. 3 en in het archeologisch depot van Amsterdam, zie fig. 4.
Direct op de huid werd een hemd gedragen, meestal van linnen gemaakt. Een hemd kon versiert zijn met kant. Maria noteerde in 1625:
“Ick heb tot 6 hemden kant toe gekoft. Dat laken hadt ick noch van mijn moeder salijger. Tot elcke hemt heb ick gehadt 3 elle mijn anderhaf vierendel, belopt tesamen aen gelt over die 6 hemden 6-6-0.” (1625, MVN, fol. 4).
Er werden niet alleen linnen hemden gedragen, maar ook wollen versies:
“Ick heb tot een onder wollen hempe van luergoet gehadt 4 elle min een fierendel doen d ick onse Jannijttge min ander gaf, die elle kost 16 stuivers, komt tesamen 3 gulden met een bant daer op van 0-2-4 ende van naijen gegeven 8 stuivers, komt tesamen 3-10-4.” (1631, MVN, fol. 20 verso).
Over het hemd werd een rijglijf gedragen en eventueel voor de warmte een borstrok, een soort vestje, vaak van wollen stof gemaakt of een gebreide versie. Ook de borstrok komt terug in Maria’s aantekeningen:
“Ick heb Barentden Met mede 6 gulden aen gelt gelent voer 5 of 4 weken, des heeft Barent mijn daer al tegen een borstrock gemaeckt, daer hij 15 stuivers of hebben most met noch een paer mouwen, daer hij 10 stuivers of hebben most, soo dat ick noch 4-15-0 hebben most die ick haer oock wel quijt schelden mach.” (1626, MVN, fol. 7, verso).
Bij Hubert Michgielsens kocht Maria in 1630 laken voor het maken van een borstrok die ze mogelijk ging dragen bij haar rood scharlakense rok:
“Ick heb tot Hubert Michgielses gehadt 5 talf fierendel laken tot een borstrock met noch 4 dalf sestiendel daer aen tot een stootkant van of ick se van doen hadde tot een van mijn root scharlakense rocken van 9-10-0 die elle, komt tesamen 12-16-0. Ick heb maseur een fierendel tot een stotkant over gedaen.” (1630, MVN, fol. 16).
Ze liet in 1624 Seger haar rood scharlakense borstrok maken (18 stuivers) en stoppen (5 stuivers) (1624, MVN, fol. 3, scan 76.4). Ook kocht Maria Franse tafzijde voor een borstrok.
Over de rok werd vaak een schort gedragen. Dit kon een sierschort zijn of een werkschort. In 17e -eeuwse aantekeningen wordt het vaak een schorteldoek genoemd. Maria van Nesse schreef diverse keren over de aanschaf van stof voor een schort: “Ick heb anderhalf elle ende 3 sestienendelen ienis armesij gekoft tot een schorteldoeck van 4- 10-0 d' elle, komt tesamen 7-12-0.” (1625, MVN, fol. 4, verso). Armozijn wordt in het proefschrift van Colenbrander beschreven als een eenvoudige zijden stof, een taf van lage kwaliteit. Soms werd deze stof alleen gebruikt voor meubels, gordijnen of voeringstof.
Taf is een fijn, licht zijden weefsel in effenbinding met een klein ripseffect. Het is vaak sterk geluisterd met een glans. Het kan stijf en papierachtig aanvoelen. Tegenwoordig is de naam taffeta nog bekend, die in zijde, nylon of rayon, vaak gebruikt wordt als voeringstof. Taf werd in allerlei kleuren gemaakt. Er was veel variatie mogelijk met (bloem)patronen, streepjes, changeant. Namen als 'gros de Tours', 'poudesoy' en 'gros de Naples' zijn op taffetas gebaseerd.
De zijden bourat, die bekend stond als een duurdere zijde, kostte Maria in 1625 bijna hetzelfde als de stof van armozijn: “Ick heb in die Grauwe Papegaij anderhalf elle ende 3 sestienendelen sije borat tot een schorteldoeck laten kopen van 4-10-0 die elle, komt tesamen 7-11-0.” (1625, MVN, fol. 4, verso).
Maria kocht naast zijden stoffen voor schorten ook linnen en hennep en liet de stoffen soms ook verven. Van het linnen liet ze ook droogdoeken en wrijflappen maken.
Linnen blijft nauwelijks in de Nederlandse bodem bewaard. Een linnen werkschort zul je daardoor niet snel aantreffen. Wellicht wel een stukje van een wollen of zijden schort.
Naast het rijglijf of de borstrock kon op het bovenlichaam ook een jakje gedragen worden, bijvoorbeeld kassijntje genoemd. In 1626 liet Maria een kassijntje verkleinen: “Ick heb gegeven van mijn ouwe kassijne daer inkernaet onder was, te verklaijnnen met die kant ende het seem daer toe tesamen 16 stuivers.” (1626, MVN, fol. 6 verso).
Maria noteerde ook regelmatig de reparaties die ze liet doen. Ze kocht 6 el (min een vierendeel) van een fluwelen stof met bloemen om de twee voorstukken van een jak te repareren en ze kocht ook gelijk strikken en liet de voering repareren. (1625, MVN, fol.5). Ook kocht ze het dure kaffa om een manteltje van te maken, ter vervanging van de oude baaien stof?
“Ick heb 7 elle kaf tot mijn manteltge gehadt om over het ouwe baij te halen van 4-10-0 die elle, komt tot 27 gulden het kaf, met een elle lyn kort voer aen van 4 stuivers ende Jannijttge Kornelis van maken 1-4-0 ende aen sij gehadt 7 stuivers, komt tesamen 28-15-0. Nu heb ick noch anderhalf elle over gehouden om het voerste een raijrs te vernieuwen.” (1629, MVN, fol. 14, verso).
Mogelijk dat archeologische textielvondsten die in een beerput beland zijn, zoals de zijden stof in fig. 7 het resultaat zijn van een reparatie, waarbij een stukje stof vervangen werd.
Wanneer een vrouw naar buiten ging, dan droeg ze vaak een hoed of een kaper over haar hoofdkapje. In de wintermaanden kon ze ook een huik dragen. De huik was een lange mantel die tevens het hoofd bedekte en die met verschillende vormen op het hoofd voorkwam: een platte schijf met een pluim waarbij de schijf in de loop van de tijd kleiner werd en de pluim groter, de vorm van een eendensnavel of lepelaar of juist de vorm van kattenoortjes.
Maria van Nesse bezat meerdere huiken van verschillende kwaliteiten. Haar beste huik stuurde ze zelfs naar Haarlem om opnieuw in de vouw gezet te worden.
“Ick heb mijn beste parste hoijck tot Haerlem die fouwen laten uut doen ende daer weder om soo klaijn laten indoen als het wesen mocht, met een nieut klier daer op laten maken met mijn beste falijfoude hoijck soo mede ende daer van met malkander gegeven soo van laken tot baijde die klieren als van maken ende te verparssen tesamen 5-11-0.
Noch is daer tot Haerleem een pars tot mijn parste hoijck gemaeckt daer ick 2-9-0 van gegeven heb.” (1626, MVN, fol. 7, verso).
Naast deze geperste huik die in een huikenpers werd bewaard, bezat Maria van Nesse ook een Brabantse huik zoals te zien op fig. 8 (1630, MVN, fol. 17).
Ze kocht haar huiken bij huikenmaakster Stijntge Jans.
Ik heb zelf een versie van de Brabantse huik gemaakt van zwarte wollen stof met een vervilte schijf en een pluim, zie fig. 9. Deze draag ik tijdens projecten van 'Beleef het verleden'.
De publicatie Textiel uit Hollandse bodem - Archeologische vondsten uit de 17e en 18e eeuw is nu te koop.
Header: Dit schilderij heet Voorname vrijage en is tussen circa 1616-1620 geschilderd door Willem Pietersz. Buytewech. De jonge vrouw rechts draagt een bouwen, een overkleed waarbij het lijfje en de rok aan elkaar verbonden zijn. Rijksmuseum, Amsterdam. Inv. SK-A-3038.
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie