Grootkostuum van een opperstalmeester

Zowel het stadhouderlijk als het koninklijk hof had een opperstalmeester, die de scepter zwaaide over het staldepartement. Dit grootkostuum behoorde toe aan Rudolph Floris Carel baron Bentinck (1877-1943), die van 1 maart 1936 tot 30 juni 1943 opperstalmeester was. Hierna is deze functie komen te vervallen.

Deze periode valt bijna geheel samen met de periode waarin de voorschriften voor het opperstalmeesterkostuum door de koningin opnieuw werden vastgelegd. In 1907 werd voor dit galakostuum nog zilveren borduursels voorgeschreven. Maar op 14 maart 1936 werd een nieuw kostuum voor de opperstalmeester vastgesteld, met als grootste verschil dat alles wat ervoor in zilver was uitgevoerd, nu in het goud blonk.

Grootkostuum opperstalmeester

Het volledige kledingvoorschrift voor het grootkostuum van de opperstalmeester werd toen als volgt omschreven: ‘roode rok met 1 rij knoopen, op de borst 9 rijen goudborduursel. Naar onder toe smaller wordende mouwen met fluwelen opslagen en 3 rijen goudborduursel, fluwelen kraag met goudborduursel. Panden met wit laken afgezet en 3 rijen goudborduursel, links en rechts kleppen met goud geborduurd, kamerheerenepauletten, nestels, witte broek, groot costuum steek met witte veeren, gewone rijlaarzen met sporen, witte handschoenen, stalmeesterssabel met dragon van goudgalon’. De opperstalmeester bevond zich bij belangrijke ceremoniële momenten meestal aan de zijde van de koningin en dan droeg hij dit groot- of galakostuum.