Strandfoto’s van omstreeks 1920 tonen nog van top tot teen bedekte badgasten, zittend in de schaduw van de bekende boogvormige strandstoelen, typisch voor Scheveningen. Een tint of gebruinde huid was niet een teken van blakende gezondheid, maar bruin en verweerd – bewijs dat iemand zich op het land uit de naad moest werken onder een gloeiende zon.
Behalve dat mensen uit de hogere klassen niet voor een arbeider aangezien wilden worden, wilden ze er ook graag jeugdig en mooi uit blijven zien, en dat wordt moeilijker als de zon je huid laat rimpelen en verouderen. Eeuwenlang werd een bruine huid gezien als onaantrekkelijk, vooral voor vrouwen. Dames uit de betere klassen beschermden bij het naar buiten gaan hun tere huid dan ook met lange mouwen, handschoenen, hoeden en parasols. Ook het blanketten (wit maken) van de huid was heel gebruikelijk. Het was een teken van verfijning.
Maar daar komt halverwege de jaren ’20 verandering in, hét icoon voor deze smaakomslag is de Franse modekoningin Coco Chanel. Doordat zij een kleurtje opdeed tijdens een Zuid-Franse cruise op het schip van haar minnaar in 1926, raakte die teint via haar modeshows bon ton bij de jetset. Inmiddels was het overheersende beeld van de arbeider totaal veranderd – van een agrarische dagloner in een fabrieksbleekneus – en door zich bruin te laten bakken was het nu mogelijk van dat nieuwere proletarische imago afstand te nemen. Tegelijkertijd kon iemand ermee aantonen over voldoende geld en vrije tijd te beschikken voor een zonvakantie aan de kust.
De gebruinde huid werd zo een statussymbool, dat via damesbladen verder ingang vond en langzaamaan mode werd, althans bij vrouwen. Bij mannen raakte de bruine huid als teken van welvaart, gezondheid, en jeugdige schoonheid met name in zwang dankzij Johnny Weismuller, die vanaf 1932 de hoofdrol speelde in een hele serie Tarzan-films. Ook het gegeven dat de Parijzenaars gefascineerd waren geraakt door ‘de danseres uit de jungle’, Josephine Baker, die in bananenrokje hoge ogen gooide bij het publiek, heeft volgens cultuurhistorici stevig bijgedragen aan een kantelend kleurgevoel. Pas vanaf het interbellum werd een gebruinde huid algemeen mode.
Hiermee veranderde ook de badkleding. Badpakken werden steeds bloter, de mouwen verdwenen, de pijpjes werden korter of verdwenen nagenoeg. De mouwen waren schouderbanden geworden. Badpakken werden zwempakken want sporten, golfen en tennissen hoorden bij de levensstijl van de leisure class. Doordat een vrouw met een kort badpak, zwempak dus, een belangrijke zwemwedstrijd won, werd het korte badpak een rage. Gewaagde uitsnijdingen – liefst uit modestad Parijs – hadden zelfs een invloed op de sportkledij. Bij gewone badpakken kwamen wel nog linten, borduursels en de felle kleuren van de formele vrouwelijke kleding voor. Ook droeg men nu nog kousen bij het badpak, want in die tussenoorlogse tijd moesten de benen van vrouwen nog bedekt blijven, ook in de wuftere places to be als Deauville, Biaritz en Saint Tropez.
Het eendelig badpak maakte furore en werd al gauw deel van de Franse mode. Couturiers als Jacques Patou, Lucien Lelong, Jeanne Lanvin en Elsa Schiaparelli namen badmode in hun collectie op. Schiaparelli, beïnvloed door het surrealisme, ontwierp een bovenstuk met ingebouwde beha waarbij geen schouderbandjes meer nodig waren. Ook de art deco had invloed op de badmode, met figuren van gazelles, hinden en windhonden als decoratie.
Aanvankelijk moesten strandpyjama’s het fatsoen bewaren voor de tijd die buiten het water werd doorgebracht. Een strandpyjama bestond uit een lange broek met wijde pijpen, met daarbij een top of een bloesje. De strandpyjama bedekte het bloot dat te zien was door de steeds meer krimpende badpakken. In de eerste plaats was de strandpyjama bedoeld voor op het strand, maar steeds meer vrouwen droegen het kledingstuk ook bij een wandeling over de boulevard of tijdens het theedrinken op een terras. Het was echter niet de bedoeling dat het gedragen werd tijdens bezoek aan bijvoorbeeld het theater of naar een feest of diner bij vrienden of familie. De strandpyjama kon in de vorm van lounge kleding echter weer wel binnenshuis worden gedragen. Het materiaal verschilde dan vaak wel. Een echte strandpyjama was vaak gemaakt van linnen of katoen, soms ook van luchtige crêpe, voor de thuisvariant koos men vaker voor zijden crêpe, zijde of satijn. Hoewel de broek van de strandpyjama vaak zeer wijd was zodat het nog enigszins op een lange rok leek, was dit toch de eerste broek die vrouwen in het openbaar mochten dragen.
In de jaren voorafgaand aan de Tweede Wereld Oorlog droegen Hollywooddiva’s bij tot de glamour van het badpak dat het lichaam strak omspande. Midden jaren ’30 bestonden ‘gegoten’ badpakken met een nude look, of de panel suit met een herinnering aan een rokje. Eind jaren ’30 kwamen rubberen zwempakken in zwang die heel nauw het lichaam omsloten. Nieuwe materialen als de rekbare Lastex (in 1925 uit rubber gewonnen), kunstzijde en lycra plakten aan het lijf en lieten meer beweging toe. Het is pas vanaf 1936 dat mannen weer een zwembroek dragen, in plaats van een badpak, en weer met ontbloot bovenlijf zwemmen. Voor vrouwen echter was het toen nog een ongeschreven wet dat de navel bedekt bleef.
Een duik in de geschiedenis van de badmode, Judith van Amelsvoort
Het ontstaan van bedkleding, Marije Blaasse
De bikinirevolutie van Réard, Madelief Hohé
De bikini, Marije Blaasse
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie