In de tentoonstelling 'Haute Bordure' in het Fries Museum staat een bijzonder 'kledingstuk': een tuigje met geborduurde tuinmannetjes.
Het is gemaakt van wit katoenen aftelbare stof, heeft aan iedere zijkant een lange, groene lus en sluit aan de achterkant met twee stevige knopen. De versiering bestaat uit kruissteekmotieven van vijf tuinmannetjes tussen grote bloemen. Waar komt dit patroon vandaan? En hoe is het kledingstuk gebruikt?
De witte band met de vrolijke tuinmannetjes staat in onze collectie bekend als kindertuigje. Soortgelijke constructies worden al eeuwenlang gebruikt om jonge kinderen dicht in de buurt te houden tijdens het wandelen, of om veilig vast te zetten in een kinderstoel of wandelwagen. Gordels waren nog niet standaard ingebouwd. Dergelijke tuigjes waren dan ook onmisbaar in gezinnen met veel kleine kinderen die continue in de gaten gehouden moeten worden.
Zulke banden worden gebruikt totdat het niet langer gevaarlijk is de peuter vrij te laten lopen, zitten of liggen. Tegelijkertijd is het ook een handig hulpmiddel om de kleine te ondersteunen bij het leren lopen. In de zeventiende eeuw tekende Rembrandt een kindje dat wordt geleid door een vrouw (afb.2). Zij houdt de lussen, die bevestigd zijn aan de kleding van het kind, iets omhoog zodat ze het kleintje eenvoudig omhoog kan hijsen wanneer het zou vallen. Op het hoofd draagt de uk een zogenaamde valhoed: deze bumper zorgde ervoor dat bij een eventuele val het hoofdje goed beschermd bleef.
Tot begin twintigste eeuw worden dergelijke kledingstukken ook wel leibanden, loopbanden, stoelbanden of soms paardenleidsels genoemd. De tuigjes worden zelf gemaakt, van een goed wasbare stof en vaak versierd met borduurwerk. Patronen in tijdschriften geven ideeën voor de constructie van de band- en decoratiemotieven.
Meestal zijn dit kinderlijke voorstellingen, passend bij de jonge drager. In De Gracieuse uit 1904 wordt bijvoorbeeld de voorkant van de leiband versierd met een haan en twee kippen in platsteek en steelsteek (afb.3).[1] Voor de randen van het tuigje wordt dikke, lichtblauwe koordzijde in een visgraatsteek geadviseerd. Tijdschrift Beatrijs publiceert in 1951 een tekening van een schildpad die door een muis bereden wordt als voorbeeld van een tekening op de loopband (afb. 4).[2]
De hesjes zijn multifunctioneel, blijkt onder andere uit het tijdschrift Moeder: Het ‘vakblad’ voor moeders in 1951 (afb. 5).[3] Dit patroon is bedoeld als kinderstoelband, en kan later eenvoudig als loopband gebruikt worden. De snit van ons tuigje lijkt grotendeels op een ontwerp uit het Gereformeerd gezinsblad van 14 augustus 1962 (afb. 6).[4] In dit artikel, specifiek gericht op meisjes, wordt uitgelegd hoe de eenvoudige loopgordel genaaid moest worden. ‘Doe je best maar eens en maak er een leuk (en nuttig) cadeautje van!’, spoort schrijver Oom Niek zijn lezers aan.[5]
Naast eigen maaksels komen eind jaren ‘40 (kunst)leren kindertuigjes op de markt (afb.7). Deze ontwerpen zijn met name bedoeld om te gebruiken als een soort riem om de dreumes in wieg, kinderwagen of -stoel vast te zetten. Niet alle tuigjes zijn even deugdelijk, blijkt uit krantenberichten uit die tijd. Door de ingewikkelde constructies van stug leer konden kindjes, vastgelegd in hun ledikant, zo verstrikt raken dat ze stikten.[6]
Ook in onze tijd zijn goede kindertuigjes niet ongewoon. Verschil met vroeger is dat ze niet meer gemaakt worden voor gebruik in de stoel of kinderwagen, omdat deze nu ingebouwde veiligheidsriempjes of beugels hebben. Tegenwoordig worden dergelijke hulpmiddelen liever veiligheidstuigjes of -banden genoemd, bedoeld om ervoor te zorgen dat de kleine op drukke plekken er niet onverwacht vandoor gaat. Wanneer het kind zelf beseft welke gevaren er bestaan als hij of zij niet in de buurt van de grote mensen blijft, is het tuigje niet meer nodig.
Het borduurpatroon op ons kindertuigje is afkomstig uit een patronenboekje van DMC. Dit bekende Franse familiebedrijf produceert borduurgaren en -motieven en kent een lange geschiedenis. Het verhaal begint in 1746 met de oprichting van een fabriek in Dornach (tegenwoordig onderdeel van de stad Mulhouse in de Elzas, Frankrijk) waar textiel wordt bedrukt met uit India geïnspireerde prints. De naam DMC, Dollfus-Mieg et Compagnie, werd in 1800 vastgelegd toen Daniel Dollfus met de hulp van zijn vrouw Anne-Marie Mieg het bedrijf van zijn familie overnam. Vanaf het midden van de negentiende eeuw ging DMC, naast het bedrukken van textiel, ook garen produceren.[7]
Zoon Jean Dollfus nam in 1818 het stokje over. Hij ontmoette in 1878 op de Wereldtentoonstelling in Parijs de Weense Thérèse de Dillmont. Zij had een passie voor borduren en was lid van de Academie voor Borduurkunst in Wenen. Dollfus vroeg haar in Mulhouse (toen gelegen in Duitsland) te komen wonen en voor DMC te werken.
Dillmont tekende een overeenkomst en in 1886 publiceerde zij haar handboek ‘Encyclopédie des Ouvrages de Dames’. Deze publicatie werd vervolgens in verschillende talen gedrukt en won wereldwijd aan populariteit (afb. 8). In het boek komen verschillende borduursteken en andere handwerktechnieken aan bod, zoals frivolité en macramé.
Hierna ontwikkelde Dillmont nog meer borduurpatronen voor DMC, die in kleine boekjes werden verkocht. Zelfs na haar overlijden in 1890 ging het bedrijf onder haar naam door met het publiceren van patronen. De toon was gezet: DMC stond vanaf eind 19e eeuw synoniem voor kwaliteitsborduurgaren en -patronen.
Het meest bekende DMC borduurgaren, Mouliné, is inmiddels in maar liefst 500 kleuren verkrijgbaar. Van beginnende handwerkliefhebber tot gevorderde kunstenaar, het borduurgaren is bij ieder geliefd. Dollfus’ familiemotto houdt ook in de 21e eeuw nog steeds stand: TENUI FILO MAGNUM TEXITUR OPUS, vrij vertaald als: ‘Vanuit een eenvoudige draad wordt een kunstwerk geboren’.[8]
Het patroon van het kindertuigje uit het Fries Museum is afkomstig uit de zesdelige Bibliothèque DMC, point de Marque (afb. 9). Het eerste boekje uit deze serie verscheen in 1890. De derde, waar de tuinmannetjes en bloemen uit afkomstig zijn, werd waarschijnlijk voor het eerst rond 1950 uitgegeven. In de boekjes staan letters, monogrammen en decoratieve randen en motieven met verschillende onderwerpen. Het derde deel toont bijvoorbeeld mensfiguren die doen denken aan sprookjes en folkloreverhalen.
De boekjes zijn vele malen herdrukt en zijn zelfs tegenwoordig nog nieuw te koop. Hun populariteit is deels te verklaren vanwege het feit dat de motieven niet specifiek zijn ontworpen voor één bepaalde toepassing. De borduurder kan zelf kiezen waar hij of zij het motief voor wil gebruiken: van tafelkleden, kussens en theedoeken, tot... kindertuigjes.
Zelf aan de slag gaan? Het patroon is gratis te downloaden via de website van DMC:
https://www.dmc.com/us/p-us-about-us.html, geraadpleegd op 10 februari 2021
https://www.trc-leiden.nl/trc-needles/people-and-functions/authors-scholars-and-activists/dillmont-therese-de-1846-1890, geraadpleegd op 10 februari 2021
'De Gracieuse - geïllustreerde Aglaja' 42, nr. 15, 02 mei 1904, pp. 130-132
'Beatrijs, Katholiek weekblad voor de vrouw', 8, nr. 19, 12 mei 1950, p. 21
'Moeder: Het ‘vakblad’ voor moeders', nr. 3, maart 1951, p. 157
'Gereformeerd Gezinsblad', 14 augustus 1992, p. 3
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie