In de tentoonstelling ‘the new normal’ in OSCAM staan de reacties van vijf designers op het (post-)corona-tijdperk centraal. Daaronder zijn ook twee nieuwe ontwerpen van Duran Lantink, die reflecteren op thema’s als duurzaamheid en ethische productie.
Dat de pandemie bestaande onrechtvaardigheden (opnieuw) aan het licht heeft gebracht, maakte ik in mijn vorige blogartikel al duidelijk. Terugblikkend op de Rana Plaza-ramp in 2013 nam ik de situatie in kledingfabrieken in heden en verleden onder de loep. Nu is het tijd om vooruit te blikken: hoe dagen de designs van Duran Lantink ons uit om na te denken over de nieuwe normaliteit?
Duran Lantink is een modeontwerper uit Amsterdam. Zijn werk bevindt zich op het snijvlak tussen mode en kunstpraktijk. Voor zijn ontwerpen maakt Lantink gebruik van bestaande kledingstukken die hij verknipt en in nieuwe designs samenbrengt. Zijn doel is gebruik te maken van dat wat al beschikbaar is in plaats van steeds nieuwe grondstoffen aan te wenden. Hiermee uit hij zich kritisch tegenover de grote mate van overproductie en verspilling in de modewereld.
Hoewel Lantink in het verleden ook met tweedehands kleding en zelfs kledingstukken uit zijn eigen garderobe heeft gewerkt, ligt zijn focus tegenwoordig op het vermaken van deadstock-kleding. Deadstock staat voor producten die vervaardigd zijn, maar nooit verkocht worden. Binnen de textielsector is deadstock een enigszins ambigue term.
Er bestaan twee soorten deadstock: stoffen en kledingstukken. De algemene misvatting is dat deadstock altijd vernietigd wordt. In werkelijkheid produceren textielfabrikanten vaak bewust een overschot aan stoffen om de productiekosten te drukken. Dit overschot wordt in de volksmond deadstock-textiel genoemd, terwijl tachtig tot negentig procent hiervan uiteindelijk gewoon verkocht wordt.
Deadstock-kleding daarentegen ontstaat met name omdat een collectie niet zo goed verkoopt als geanticipeerd. Dit kan aan allerlei factoren liggen, but it all boils down to one thing: ze viel niet in de smaak bij de consumenten. Hierdoor blijven kledingstukken in de schappen liggen. Ongeveer dertig procent van de kleding die wereldwijd geproduceerd wordt, zal nooit verkocht en dus nooit gedragen worden.
In sommige gevallen belandt deadstock na lange tijd weer in de winkels als ‘vintage’ kleding. Hierover lees je meer in dit blogartikel van Saskia van Gemeren. Echter, het overgrote deel van de deadstock zal niet lang genoeg in de magazijnen blijven liggen, omdat het nog voordat het vintage kan worden in de verbrandingsovens of op de vuilnisbelt terecht komt.
Zo ontving modegigant Burberry twee jaar geleden hevige kritiek toen aan het licht kwam dat het bedrijf voor 37 miljoen dollar aan kleding verbrand had. Door dit schandaal kwamen ook andere kledingbedrijven onder vuur te liggen en werd een nieuw bewustzijn aangewakkerd. Duran Lantink wordt vaak benaderd door kledingmerken die duurzamer te werk willen gaan, of hun image willen ‘greenwashen’: “Bedrijven zijn als de dood dat er dadelijk weer iemand achter komt voor hoeveel miljoen ze aan kleding hebben verbrand,” weet de ontwerper. “Dus zijn ze op zoek naar manieren om het beter te doen.”
Steeds meer ontwerpers en kledingmerken gebruiken deadstock-textiel om duurzamere kleding te produceren. Het werken met deadstock-kleding, zoals Lantink doet, is daarentegen vrij ongebruikelijk. Sinds een aantal jaren verzamelt de designer overgebleven kledingstukken van winkels en modemerken en tovert deze met zijn kenmerkende collagetechniek om tot one-of-a-kind, hybride kledingstukken.
Zijn benadering wijkt af van traditionele werkwijzen: Lantink ontwerpt zijn designs niet from scratch, maar laat zich inspireren door de bestaande vormen van de kleding die hij vermaakt. Tot grote frustratie van zijn docenten aan de Gerrit Rietveld Academie hield hij al tijdens zijn opleiding zijn handen weg van het werken met nieuwe patronen en materialen.
“Ik begon met deze werkwijze toen ik twaalf was,” zegt Lantink. “Toen was het nog geen deadstock, maar gewoon vintage-stukken van mijn ouders.” Tijdens zijn opleiding ontwikkelde de ontwerper intuïtief een unieke methode. “Pas tijdens mijn master aan het Sandberg Instituut ben ik echt gaan benoemen wat ik eigenlijk al jaren aan het doen was, namelijk het repurposen van deadstock.”
Natuurlijk is het principe van bestaande kleding vermaken tot iets nieuws op zich niet ongewoon. In het verleden en in perioden van armoede en schaarste werd kleding gerepareerd en aangepast zodat ze langer mee kon. Materialen waren vaak kostbaarder en werden hergebruikt in plaats van afgedankt. Eigenlijk is het een heel recent fenomeen dat we niet meer genoodzaakt zijn onze kleren op te lappen. Fast fashion is steeds goedkoper geworden en de kwaliteit is achteruit gegaan. Vervangen is tegenwoordig eenvoudiger dan repareren.
Een mooi voorbeeld van historisch hergebruik is de kasjmieren avondmantel uit de collectie van het Centraal Museum in Utrecht. Deze damessortie, gemaakt in 1885, stamt uit een tijd waarin kasjmier steeds geliefder werd in Europa. Deze ‘exotische stof’ werd begin negentiende eeuw door de Engelsen uit India geïmporteerd en vergaarde populariteit als luxueus mode-element onder dames uit de hogere klassen. Vanaf 1870 werden er echter steeds meer kasjmier-sjaals geproduceerd, waardoor bijna iedereen er één kon bemachtigen. Het product verloor aan exclusiviteit. Als reactie hierop werden de sjaals vermaakt tot unieke avondmantels waarin welgestelde vrouwen zich alsnog van de massa konden onderscheiden. Een negentiende-eeuws geval van upcycling dus!
Op het moment legt Lantink zich vooral toe op deadstock van luxemerken. Hoewel de kwaliteit van ontwerp, materiaal en afwerking meestal hoogwaardiger is dan bij massaproducten, verschilt luxury wear in de eerste plaats van fast fashion door een grotere exclusiviteit. Vanwege de kleine productieschaal liggen de prijzen aanzienlijk hoger, wat maakt dat niet iedereen zich de aankoop van een luxury item kan veroorloven. De drager van een luxeproduct onderscheidt zich zo van anderen. Hiermee vergaren luxemerken een grotere symbolische waarde.
Door bestaande kleding van bekende merken te deconstrueren en zichtbaar in nieuwe patchwork-constellaties samen te voegen, speelt Lantink met het proces van betekenisgeving en de constructie van symbolische waarde in mode. Logo’s en labels worden uit de kleding verwijderd. De ontwerper leidt zijn publiek daarmee om de tuin: “Ik heb ooit een collectie gemaakt met gestolen stukken. Dan kwamen mensen naar me toe en zeiden ‘Oh, I love this Gucci part!’ en ik dacht alleen maar ‘Nou, dat is gewoon van de Zara.’”
De designer rebelleert met zijn werk tegen het voetstuk waarop luxury wear vaak wordt geplaatst. Door de kleding terug te brengen tot grondstof laat hij zien dat de symbolische waarde van luxemerken niet op intrinsieke eigenschappen berust. Het feit dat de items die hieruit ontstaan allemaal uniek zijn, versterkt zijn kritiek op de verheerlijking van exclusiviteit alleen maar. Toch is deze kritiek niet de kern van Lantink’s werk: “Kleren moeten gewoon aantrekkelijk zijn,” gelooft hij.
Symbolische waarde is niet tijdloos: kleding raakt “uit de mode”. Dit is een intrinsiek kenmerk van de modewereld. Tegenwoordig wisselen modes zich in razend tempo af. “Het gevaar van de mode-industrie is dat ze zo baseert op hype en trend,” erkent ook Lantink. “Mensen vragen me soms: ‘What is going to be the new concept?’ En dan denk ik ‘Waar heb je het over?’ Het is geen concept, het is een manier van ontwerpen. Ik denk dat heel veel mensen dat eigenlijk nog helemaal niet begrijpen.”
Mode is, grof gezegd, ‘koffiedik lezen’: het gaat erom de nieuwste trends te voorspellen. Zit een merk ernaast en valt de nieuwe collectie niet in de smaak bij de consumenten, dan zal een groot deel van de collectie onaangeraakt in de schappen blijven liggen.
In de praktijk heeft dit tot gevolg dat producten die niet meer aan de actuele trend voldoen uit de verkoop genomen worden. Om exclusiviteit te garanderen, lage prijzen te vermijden en te voorkomen dat producten op de grijze markt belanden, staan luxemerken erom bekend dat ze beduidend meer deadstock vernietigen dan fast fashion ketens. De exclusieve allure van luxury wear heeft dus een duistere keerzijde.
Natuurlijk is het hergebruik van bestaande kleding die al geproduceerd is een duurzame praktijk. Maar deadstock is tegelijkertijd een inherent onderdeel van de onduurzame logica van mode. Wanneer er een blijvende behoefte aan deadstock-stoffen en -kleding is, zal overproductie voortbestaan. Dit is dan ook een grijs gebied: binnen het bestaande systeem moeten dergelijke praktijken zeker worden aangemoedigd, maar op de langere termijn zal de productie in de kledingindustrie aanzienlijk moeten krimpen en verlangzamen om de negatieve impact van mode op het milieu en de maatschappij te doen terugnemen.
In de expo 'the new normal' staan de onderstaande werken: een die speciaal gemaakt is voor de expo, waarin de ontwerper zich anti-conformistisch uit. Daarnaast is ook een zwarte look te zien die dit jaar is gemaakt voor een shoot voor het tijdschrift 'Dazed', gefotografeerd door Harmony Korine. Deze look is ook samengesteld met hergebruikte materialen en zijn onder andere elementen van de intussen welbekende vaginabroek, gedragen door Janelle Monae, nu vertaald als mouw.
“Het is belangrijk om echt vanuit de kern te veranderen,” zegt Lantink, “en dat bereik je niet door gewoon twee seizoenen lang sustainable te zijn. That’s not the way to go.” Lantink’s werk zet een sterk statement tegenover het extreem vervuilende en verspillende mechanisme van de kledingindustrie en laat zien: het kan ook anders. Creativiteit, moed en optimisme kenmerken zijn designs en zijn houding tegenover de modesector. Hoewel ik nog altijd droom van een 'new normal' waarin deadstock in de textielindustrie simpelweg niet meer bestaat, doet Duran Lantink een overtuigende suggestie voor een normaliteit waarin ongebruikte kledingstukken niet langer in de verbrandingsovens belanden.
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie