Japan, het land van de rijzende zon. De westerse fascinatie voor dit land en zijn rijke cultuur kent een opleving in de tweede helft van de negentiende eeuw.
Tot circa 1854 verkeerde Japan in economische en culturele isolatie. Het was Japanse handelaren verboden op missie te gaan naar het buitenland. En buitenlandse handelaren werd de toegang tot Japan ontzegd. Alleen Chinese en Hollandse handelaren was het toegestaan om handel te drijven in de haven van Nagasaki. Westerse invloeden werden zo twee eeuwen lang buiten gehouden. In 1854 zet Japan dan eindelijk zijn poorten open voor het Westen. Nieuwe handelsovereenkomsten en een aantal internationale tentoonstellingen, onder andere in Londen in 1862, zorgen voor een enorme rage voor alles wat Japans is.[1] De rage is zo groot dat de Franse schrijver en historicus Jules Clarétie in zijn boek L’Art Français en 1872 een term voor deze hype introduceert: japonisme.
De Japanners speelden slim op deze hype in door producten exclusief voor de export te vervaardigen. Japanse producten waren echter ontzettend duur. Waaiers waren het meest betaalbaar en de vraag ernaar was groot. De export van waaiers vanuit Japan naar het Westen groeide daardoor aanzienlijk. Vanwege de grote afname van deze accessoires door het Westen werden hun stilistische kenmerken aangepast aan de westerse smaak. Het resultaat was dat de westerse klant dacht een typisch Japanse waaier in handen te hebben, terwijl dit in feite niet zo was.[2]
Voor de productie van een waaier bestemd voor de export, werd gebruik gemaakt van zowel goedkopere materialen als hout en papier als van de meer kostbare materialen zoals ivoor. De waaiers van het duurdere segment werden van ivoor vervaardigd en veelal beschilderd in twee technieken die bijzonder geliefd waren in het Westen: takamaki-e en hiramaki-e. Beide technieken bestaan uit het aanbrengen van een goud- of zilverkleurige, vaak botanische, decoratie in reliëf. Met takamaki-e werd de decoratie in hoog reliëf aangebracht en met hiramaki-e in laag reliëf. Ook het zwart lakken van de waaierbenen was een veel toegepaste techniek. De onderwerpen op de waaierbladen werden ontleend aan traditionele Japanse kostuums, Japanse landschappen, alsook flora en fauna. Ook de ukiyo-e (Japanse prenten), die zeer populair waren in het Westen, dienden als inspiratiebron.[3] De waaiers met onderwerpen op een rood, zilveren of blauw papieren waaierblad en met zwart gelakte benen waren het meest betaalbaar voor Westerse consumenten.[4]
Twee waaiers uit de collectie van Modemuseum Hasselt zijn voorbeelden van het laatnegentiende-eeuwse japonisme. De waaiers zijn gemaakt voor de export, zo blijkt uit de gebruikte materialen en de decoratiepatronen. Het montuur van de vouwwaaier uit circa 1880 bestaat uit 29 niet aaneengesloten benen.
De binnenbenen zijn van zwart gelakte bamboe. De buitenbenen zijn van ivoor en beschilderd met botanische decoratiepatronen in de populaire takamaki-e- en hiramaki-e-technieken. Het dubbele blauwe waaierblad is beschilderd met een bloeiende kerselaarstak - een zeer geliefd motief in het Westen - waarop een veelkleurige vogel is gezeten.[5]
Ook het voorblad van de vouwwaaier uit circa 1895 is beschilderd met flora en fauna. Op het achterblad zijn drie cartouches geschilderd. In het midden is een Japanner afgebeeld die gehuld is in een traditioneel kostuum tegen een gouden achtergrond. Deze tekening wordt geflankeerd door een landschap tegen een groene achtergrond en een bloem tegen een zilveren achtergrond. De buitenbenen van het uit 25 niet aaneengesloten benen bestaande montuur zijn zwart gelakt.
Het aanpassen van materiaalgebruik en decoratiepatronen aan de westerse smaak was niet alleen voorbehouden aan waaiers. Ook andere laatnegentiende-eeuwse accessoires, zoals parasols en kledingstukken, vertoonden een samensmelting van westerse en Japanse stoffen, ontwerpen en constructies. Dit historische fenomeen wordt verder belicht en is het startpunt van de lopende tentoonstelling in Modemuseum Hasselt: Across Japan.
Tot circa 1970 is de term japonisme te definiëren als de westerse blik op Japan. Daar komt verandering in wanneer Yohji Yamamoto en Rei Kawakubo in 1981 hun eerste collecties in Parijs presenteren. Zij introduceren een totaal nieuw modeconcept, waarmee zij de westerse modewereld op zijn grondvesten doen schudden. Vanaf dat moment richt het Westen de blik op alles wat Japans is en pikt het een oude, interculturele dialoog opnieuw op. Japanse mode wordt een sterk merk dat de toon zet voor modetrends wereldwijd, in streetwear en couture.
De tentoonstelling Across Japan zet in op de fascinerende kruisbestuiving tussen Japanse en westerse mode en is van 4 maart tot 3 september 2017 te zien in Modemuseum Hasselt, België.
[1] Julia Hutt en Hélène Alexander, Ogi : a history of the Japanese fan, Londen 1992, p. 28; The Fan Circle International, http://www.fancircleinternational.org/history/japanese-fans/; F.M van Eijsden, Europese waaiers. Doctoraalscriptie voor de studie Kunstgeschiedenis en Archeologie aan de Rijksuniversiteit te Leiden, 1992, p. 19; Neville John Iröns, Fans of imperial Japan, Hongkong 1982, catalogus 18; Clive Willcocks, Fans and fan makers: the craft and history of the Worshipful Company of Fan Makers of the City of London, Londen 2000.
[2] Hutt en Alexander 1992 (zie noot 1), p. 28; Willcocks 2000 (zie noot 1); The Fan Circle International, http://www.fancircleinternational.org/history/japanese-fans/.
[3] Ukiyo-e betekent letterlijk afbeelding van de vlietende wereld, zie http://www.kmkg-mrah.be/nl/node/3716.
[4] Hutt en Alexander 1992 (zie noot 1), pp. 30-31, 33; Willcocks 2000 (zie noot 1); Iröns 1982 (zie noot 1), catalogus 18; The Fan Circle International, http://www.fancircleinternational.org/history/japanese-fans/.
[5] Hutt en Alexander 1992 (zie noot 1), p. 34.
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie